Rond een glansmolen en -steen

Kamerbehanger Karel Johan Wiessner (1825-1887) was in 1845 primus in de 1e afdeling van de 4e klas naar prent en twee jaar later bracht hij het tot primus in de eerste klas. Hij was de zoon van Charles François Wiessner (ca. 1800-1859), ook kamerbehanger en Jacoba Meulmeester (ca. 1793-1866). Op zijn beurt was deze Weissner de zoon van Anna Junier (?-1810) en horlogemaker Johan Frederik Wiessner (Wichsner) (ca. 1757-1840), geboren in Freiburg (Saksen). 

Advertentie uit de Middelburgsche Courant, 25 juli 1816 – Krantenbank Zeeland

Volgens de Middelburgsche Courant was Karel Frederik Wiessner in 1844 primus naar ornament. Vermoedelijk is hier een foutje gemaakt, want een Wiessner met deze voornamen komt in Middelburg dan niet voor. Wel een Frederik Karel. Laat dit nu de oudere broer van Karel Johan zijn, de eerstgeboren zoon uit 1823 en overleden zonder beroep, net 23 jaar oud. 

Geschilderd behang op doek was rond 1820 definitief ingehaald door een andere manier om muren te bekleden. Het bedrukte papier, soms bewerkt om op stof te lijken, met naturalistische of ornamentale patronen was goedkoper en makkelijker toe te passen. Lang werd met sjablonen en houtblokken gewerkt om het patroon over te brengen. Toen halverwege de 19e eeuw het papier ook machinaal kon worden bedrukt, waren rollen behang voor vrijwel iedereen bereikbaar. 

Karel Johan huwde 2 mei 1849 de in Oost-Souburg geboren Henderika Leduck (le Duc) (1826-1894). Van de 12 kinderen uit dit huwelijk bereikten er 4 de volwassen leeftijd, waaronder de oudste, als enige in Vlissingen geboren zoon Charles François (1850-1934). Wonen deed het gezin vanaf 1851 in de Sint Sebastiaanstraat L 147. 

Gevelsteen uit Dordrecht

In 1869 kruiste zich het zakelijke pad van Karel Johan Wiessner met dat van David Wilhelmus (1803-1883). David was een meubelmaker die in 1819 en 1821 primus in respectievelijk 4e en 3e klasse bouwkunde aan de Teeken Akademie was geweest. Hij was een zoon van de in Zwolle geboren Jan Hendrik Wilhelmus (?-1806) en Elizabeth de Herre (ca. 1770-1835). Deze laatste adverteerde in 1816 dat ze al 25 jaren in de Engelsche Glansmolen in de Seisstraat op Q 6 (=27) woonde en nu ze gescheiden was van haar 2e man, Reinier van Dyk, gewoon met haar zaak verder ging. Een glansmolen of k(a)landermolen was een soort mangel waarmee papier, stof en leer tussen rollen glanzend geperst werd. Naar haar dood zette David Wilhelmus vanaf 1836 het bedrijf voort. Ook voor klanten op de Bevelanden, want in de Goessche Courant beval hij zich aan voor ‘alle soorten van Chitsen op nieuw te Wasschen en te Glansen, ook Dekens en Behangsels.’ 

Advertentie uit de Goessche Courant, 12 september 1836 – Krantenbank Zeeland

Blijkbaar bleef hij ook meubelmaker, want nog in 1877 komt hij voor als schrijnwerker in de overlijdensakte van zijn derde vrouw, Wilhelmina Kraak (1805-1877). Van de 2 kinderen uit zijn eerste huwelijk met Cornelia Bouwense (ca. 1797-1831) werd een zoon volwassen. Met zijn tweede echtgenote Geertruida Johanna van de Wal (1798-1836) had hij 4 kinderen van wie de jongste zoon volwassen werd.

Glanssteen (gemaakt van glas), in 1897 geschonken door Charles François Wiessner aan het Zeeuws Genootschap. De hoogte is 14 cm, de diameter bedraagt 10 cm – Zeeuws Museum, Collectie KZGW G1708

In 1869 integreerde Karel Johan Wiessner de glansmolen in zijn werk als kamerbehanger, activiteiten die door zoon Charles François Wiessner werden voortgezet. In 1897 schonk hij een blijkbaar overbodig geworden glanssteen aan het Zeeuws Genootschap.

Arnold Wiggers

Kom tekenen tijdens de Culikaravaan

Ook dit jaar strijkt de Culikaravaan weer neer rond de Middelburgse Seismolen. Een prachtige locatie die vraagt om getekend te worden, zeker als de foodtrucks opgesteld staan. Zaterdagmiddag 10 augustus kunnen geïnteresseerden onder begeleiding van Christien van Driel, Stadstekenaar 2022, zelf aan de slag. Iedereen kan meedoen, geoefend of ongeoefend en jong en oud. Ontdek de kunstenaar in jezelf. Wie zeker wil zijn van een plekje, moet zich opgeven bij info@teekenakademie.nl of aanmelden op de facebookpagina van de Urban Sketchers Walcheren. Naar de beste traditie van de Urban Sketchers is deelname gratis. We gaan er wel van uit dat deelnemers hun eigen tekenspullen meenemen en iets om op te zitten. 

We beginnen om 13.30 met de instructies en vervolgens kan iedereen aan de slag. Christien blijft natuurlijk in de buurt om te adviseren hoe je tekening nog beter kan. Om 16.00 verzamelen we al het gemaakte werk, bespreken het en dan wordt het tentoongesteld. Iedereen kan dan zien hoe leuk het is zelf iets te tekenen en hopelijk inspireert het anderen om ook eens het potlood ter hand te nemen.

Ondertussen en nadien kan iedereen genieten van al het lekkers dat ter plekke klaargemaakt wordt. 

Stadstekenaar Arian van Dijk zal er ook zijn. Bezoekers kunnen met hem kennismaken en aan het werk zien. Bestuursleden van de Teeken Akademie zijn er met een stand waar werk van de Stadstekenaars en boeken te koop zijn. Voor wie graag wil weten wat de Teeken Akademie zo al in de verkoop heeft, kijk eens op https://www.teekenakademiemiddelburg.nl/index.php/webshop/

Arnold Wiggers

Timmerman Jacobus Willemsen 

Advertentie uit de Middelburgsche Courant van 28 juli 1831 – Krantenbankzeeland.nl

We gaan via schilder en bakker Hoogvliet naar timmerman Jacobus Willemsen. Hoe dat in elkaar steekt? De oudste zusters Hoogvliet -Susanna Johanna Hoogvliet (1783-1825) en Neeltje Diederika (ca. 1786-1815) – huwden respectievelijk de Vlissingse apotheker Izaak Lagaay en de chirurgijn, later koster in Koudekerke, Abraham Rudolph Roth. De jongste zuster Antonia Susanna (1800-1872) trouwde op 1 juni 1820 de timmermansknecht Jacobus Willemsen (1798-1838), zoon van de herbergier Jacobus Willemsen en Jacoba Pieternella van Noorden. Jacobus jr. heeft zeker twee jaar bouwkunde aan de Teeken Akademie gevolgd. In 1815 was hij primus in de 4e klas, wat hij het jaar daarop ook in de 3e werd. Als timmerman was hij gevestigd aan de Hoogstraat I 130 ‘De Vergulde Lelij’, (nu 13), waar hij in 1833 adverteerde met ’Schuifkassijnen met schuiven en blinden’ en een ‘koppel portes-brisées, vermoedelijk afkomstig uit een uit- of afgebroken huis. 

Een oudere broer Johannes Cornelis (1791- ?) was ook timmerman. Mogelijk is hij geschoold aan de Teeken Akademie, wat door het ontbreken van bronnen moeilijk hard te maken is noch uit te sluiten valt. In 1825 werd hij in het Gasthuis opgenomen met een hersenziekte. Hij zal hersteld zijn, want toen zijn vrouw Cornelia Blaauwert met wie hij in 1810 getrouwd was op 21 november 1838 op 48-jarige leeftijd overleed, leefde hij nog. Daarna verdwijnt hij uit de archieven. Kinderen zijn er niet geweest.

Kinderen waren er wel in het huwelijk van Antonia Susanna en Jacobus Willemsen. In 1821 werd een zoontje geboren, dat in 1822 overleed. De dochter Dina Pieternella, geboren in 1823 zou wel volwassen worden en trouwen, maar was lang enig kind. Toen ze bijna 13 was, werd Jacoba Susanna geboren, die ook zou huwen en in Dordrecht terecht kwam. Moeder Antonia Susanna trok bij haar in en overleed aldaar in 1872. Een vierde kind -een jongetje- geboren in 1837 stierf anderhalf jaar oud in 1838.

Timmerman Jacobus Willemsen had een nevenberoep als gepatenteerd lijkdienaar, wat goedbeschouwd (ik denk aan de kisten) niet eens zo ver van zijn hoofdberoep timmerman afstond. In 1829 werd door koning Willem I het begraven in de stad verboden, waarop in Middelburg in 1830 de begraafplaats aan de Oude Havendijk in gebruik genomen werd. Blijkbaar was daar in de eerste jaren gedoe over, want verschillende ‘gepatenteerde lijkdienaars’ doen in advertenties in 1831 hun beklag, onder wie Willemsen. Nu naast de Joodse begraafplaats aan het Seisplein alleen nog één gemeentelijke Algemene Begraafplaats over was, ontspon zich blijkbaar een discussie of het bezorgen en begraven van een lijk niet exclusief aan de vanwege de stad aangestelde dienaren toekwam. Het zou nog tot 1 maart 1837 duren voordat een reglement op het begraven van lijken op de begraafplaats van kracht werd. Lijkdienaren werden door de stad aangesteld, waarbij het maximum op 12 werd gesteld met een reserve van 4 assistenten. Het aantal in te zetten dienaren werd per leeftijdscategorie gereglementeerd, mogelijk om excessen tegen te gaan. Voor een volwassen lijk werd het getal op 12 gesteld, met de mogelijkheid de reserve in te zetten, mocht het standaardgetal niet toereikend zijn. Het reglement werd in de krant gepubliceerd, gevolgd door een tarievenlijst, die een aardig inkijkje geeft in de begraafgewoonten destijds. Willemsen zou niet lang na het in werking treden zelf ter aarde worden besteld. 

Arnold Wiggers

‘Tarief voor Begrafenis-regten en lonen’, gepubliceerd in de Middelburgsche Courant van 1 maart 1837 – Krantenbankzeeland.nl

Schilder Hoogvliet en zijn bakkende broer 

Kees de Plaa, Middelburg, Schuitvlotstraat, 2006 In het pand rechts was zeker tussen 1811 en 1818 de bakkerij van J.C. Hoogvliet gevestigd – Zeeuws Archief, Collectie KZGW Historisch-topografische atlas Zelandia Illustrata, Collectie De Plaa

Werd in 1795 ‘Gelijkheid, Vrijheid en Broederschap’ door de (kleine) burgerij nog als vooruitgang gezien, door de vrijwel voortdurende oorlogsvoering en het tot stilstand komen van de overzeese handel draaide het uit op een economische ramp voor iedereen. De inval van de Engelsen in 1809 vormden de opmaat naar de Franse inlijving en bij het vertrek van hen in 1814 bleef een berooid land achter. De Teeken Akademie moest alle zeilen bijzetten om te overleven. Het aantal honoraire leden nam net als het aantal leerlingen sterk af. De boekgeschenken die jaarlijks werden uitgedeeld zagen er na 1806 een stuk eenvoudiger uit. Tekenen naar levend model werd van 1804 tot en met 1819 niet aangeboden en in 1813 werd helemaal afgezien van prijsuitdelingen. 

In 1808 waren er prijzen voor de tekenaars naar het grote pleisterhoofd en naar de kleine hoofden. Verder waren er 4 klassen bouwkunde waarvan de primussen onderscheiden werden. Blijkbaar was het niveau dat jaar hoog, of althans het verschil tussen de nummer 1 en 2 bij het pure tekenen niet groot. De directie vond goed dat de nummers 2 ook een prijs ontvingen. En zo kwam Gerardus Jacobus Hoogvliet aan een aanmoedigingsprijs voor zijn tekening naar het ‘Grote Hoofd’. 

Gerard Jacobus Hoogvliet (1793-1829) werd geboren in het gezin van Pieter Hoogvliet en Dina van den Akker. Vader Pieter was ziekenbezoeker in de Oostkerk naast ‘macquillier’, wat zich laat vertalen als (toneel)kapper of grimeur. In het gezin was een oudere zoon, Johan Cornelis (1785-1841) die bakker was op de hoek Schuitvlotstraat 20 / Korte Singelstraat 41. Dat hij de Teeken Akademie als leerling van binnen gezien heeft, is niet erg waarschijnlijk. Zijn levenspad is toch de moeite waard om hier te vermelden. Hij kocht dat pand kort na zijn huwelijk in 1811 met Rika Huijpe (1789-1824). Met haar kreeg hij 4 kinderen, van wie er 3 volwassen werden. Na een half jaar weduwnaarschap trad hij in juli 1824 in het huwelijk met Elisabeth Cornelia Kuijt (1791-1863). Hoewel de bakkerij in 1818 verkocht werd, stond Johan Cornelis bij dat tweede huwelijk nog te boek als broodbakker. Vervolgens komt hij voor als commies (belastingambtenaar). Eind 1825 is hij met zijn gezin in Nieuwerkerk ingeschreven en in 1830 in Sluis. Daar meldde hij zich dat jaar bij het uitbreken van de Belgische Opstand als vrijwilliger voor het korps Jagers. 

Johan Cornelis zal onder de wapenen gebleven zijn. Nog in 1836 moest hij als militair een dagje in Bergen op Zoom brommen, omdat hij met 3 anderen zonder toestemming ‘opstandige gewesten’ had bezocht. Elisabeth Kuijt is als wasvrouw en weduwe in Middelburg in 1863 overleden. In de akte staat dat haar man in Luik is overleden. Dat blijkt na enig zoekwerk Luyksgestel onder Eindhoven te zijn, waar hij op 25 augustus 1841 stierf. Dan wordt ook duidelijk dat Johan Cornelis na zijn dag in de cel naar Valkenswaard is vertrokken met vrouw, dochter en haar vaderloze kind. Als beroep staat commies aangetekend. Blijkbaar is het gezin nog wat verder de Kempen ingetrokken en in Luyksgestel terechtgekomen. 

Waar zijn broer vrijwillig het leger introk, werd Gerardus Jacobus in maart 1817 vanwege ‘incorrigibel slecht gedrag’ als kanonnier 6e bataljon artillerie met ontslag weggezonden. De schilder Hoogvliet komen we dan in 1824 weer tegen in de gevangenis vanwege diefstal. Nadien zal hij naar de Oost zijn gegaan. In 1827 werd hij schilder voor ƒ 16 per maand aan boord van de ‘Triton’ die in de archipel heen en weer voer. Zijn gezondheid was slecht en hij lag in verschillende hospitalen totdat hij op 13 maart 1829 zijn laatste adem uitblies terwijl het schip van Soerabaja naar Semarang zeilde.

Arnold Wiggers

Scheepsrol van het korvet ‘Triton’. Commandant kapitein-luitenant der zee W.A. van Dura, 1825. P. 233-234. Gerardus Jacobus Hoogvliet – Nationaal Archief Den Haag, Stamboeken marinepersoneel, scheepsrollen