Timmerman Jacobus Willemsen 

Advertentie uit de Middelburgsche Courant van 28 juli 1831 – Krantenbankzeeland.nl

We gaan via schilder en bakker Hoogvliet naar timmerman Jacobus Willemsen. Hoe dat in elkaar steekt? De oudste zusters Hoogvliet -Susanna Johanna Hoogvliet (1783-1825) en Neeltje Diederika (ca. 1786-1815) – huwden respectievelijk de Vlissingse apotheker Izaak Lagaay en de chirurgijn, later koster in Koudekerke, Abraham Rudolph Roth. De jongste zuster Antonia Susanna (1800-1872) trouwde op 1 juni 1820 de timmermansknecht Jacobus Willemsen (1798-1838), zoon van de herbergier Jacobus Willemsen en Jacoba Pieternella van Noorden. Jacobus jr. heeft zeker twee jaar bouwkunde aan de Teeken Akademie gevolgd. In 1815 was hij primus in de 4e klas, wat hij het jaar daarop ook in de 3e werd. Als timmerman was hij gevestigd aan de Hoogstraat I 130 ‘De Vergulde Lelij’, (nu 13), waar hij in 1833 adverteerde met ’Schuifkassijnen met schuiven en blinden’ en een ‘koppel portes-brisées, vermoedelijk afkomstig uit een uit- of afgebroken huis. 

Een oudere broer Johannes Cornelis (1791- ?) was ook timmerman. Mogelijk is hij geschoold aan de Teeken Akademie, wat door het ontbreken van bronnen moeilijk hard te maken is noch uit te sluiten valt. In 1825 werd hij in het Gasthuis opgenomen met een hersenziekte. Hij zal hersteld zijn, want toen zijn vrouw Cornelia Blaauwert met wie hij in 1810 getrouwd was op 21 november 1838 op 48-jarige leeftijd overleed, leefde hij nog. Daarna verdwijnt hij uit de archieven. Kinderen zijn er niet geweest.

Kinderen waren er wel in het huwelijk van Antonia Susanna en Jacobus Willemsen. In 1821 werd een zoontje geboren, dat in 1822 overleed. De dochter Dina Pieternella, geboren in 1823 zou wel volwassen worden en trouwen, maar was lang enig kind. Toen ze bijna 13 was, werd Jacoba Susanna geboren, die ook zou huwen en in Dordrecht terecht kwam. Moeder Antonia Susanna trok bij haar in en overleed aldaar in 1872. Een vierde kind -een jongetje- geboren in 1837 stierf anderhalf jaar oud in 1838.

Timmerman Jacobus Willemsen had een nevenberoep als gepatenteerd lijkdienaar, wat goedbeschouwd (ik denk aan de kisten) niet eens zo ver van zijn hoofdberoep timmerman afstond. In 1829 werd door koning Willem I het begraven in de stad verboden, waarop in Middelburg in 1830 de begraafplaats aan de Oude Havendijk in gebruik genomen werd. Blijkbaar was daar in de eerste jaren gedoe over, want verschillende ‘gepatenteerde lijkdienaars’ doen in advertenties in 1831 hun beklag, onder wie Willemsen. Nu naast de Joodse begraafplaats aan het Seisplein alleen nog één gemeentelijke Algemene Begraafplaats over was, ontspon zich blijkbaar een discussie of het bezorgen en begraven van een lijk niet exclusief aan de vanwege de stad aangestelde dienaren toekwam. Het zou nog tot 1 maart 1837 duren voordat een reglement op het begraven van lijken op de begraafplaats van kracht werd. Lijkdienaren werden door de stad aangesteld, waarbij het maximum op 12 werd gesteld met een reserve van 4 assistenten. Het aantal in te zetten dienaren werd per leeftijdscategorie gereglementeerd, mogelijk om excessen tegen te gaan. Voor een volwassen lijk werd het getal op 12 gesteld, met de mogelijkheid de reserve in te zetten, mocht het standaardgetal niet toereikend zijn. Het reglement werd in de krant gepubliceerd, gevolgd door een tarievenlijst, die een aardig inkijkje geeft in de begraafgewoonten destijds. Willemsen zou niet lang na het in werking treden zelf ter aarde worden besteld. 

Arnold Wiggers

‘Tarief voor Begrafenis-regten en lonen’, gepubliceerd in de Middelburgsche Courant van 1 maart 1837 – Krantenbankzeeland.nl