Etsen met de Stadstekenklas

Op woensdag 6 december heeft de Teeken Akademie voor de Stadstekenklas van de gemeente Middelburg, groep 8 van de Oleanderhof uit Arnemuiden, een workshop droge naald etsen verzorgd. Kunstenaar Liesbeth Labeur etste met de klas het Arnemuiden van de kinderen. Hieronder ziet u enkele fotootjes. Het was een leuke en onderhoudende les en de klas heeft kranig geïnkt en afgedrukt.

Etsen met de Stadstekenklas van de gemeente Middelburg, groep 8 van de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto L. Labeur
Etsen met de Stadstekenklas van de gemeente Middelburg, groep 8 van de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto L. Labeur
Etsen met de Stadstekenklas van de gemeente Middelburg, groep 8 van de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto L. Labeur

Portrettist en genreschilder Willem de Visser 

Willem de Visser, Landverhuizers op een stoomboot. Olieverf op eiken. In 1848 op een tentoonstelling in Utrecht. Na 1945 werd het in Duitsland onjuist gedateerd op ca. 1827 – Foto: Veilinghuis Leo Spik, Berlijn

Over het persoonlijke leven van Willem de Visser is niet zoveel bekend. Geboren werd hij in Schoondijke op 17 februari 1801. Zijn vader was koopman Pieter de Visser en zijn moeder Jenneken Haarsen (Harsen, Aartsen). Hoewel er meer kinderen geboren zijn in het gezin, lijken deze allen jong gestorven.

In 1822 tekende De Visser op de Teeken Akademie mee naar levend model. Met succes: zijn werk werd uitverkoren tot het beste van dat jaar. Reguliere lessen aan de Middelburgse Teeken Akademie had hij niet gevolgd, wat ook geen voorwaarde voor het mogen tekenen naar model was. Alleen gebleken vakmanschap gaf toegang. Zijn teken- en schilderopleiding had hij bij Joseph de Cauwer (1779-1854) in Gent gedaan. Dat hij schilderen kon bleek uit zijn bijdrage aan de tentoonstelling in datzelfde jaar 1822. Daar hingen zelfs vier schilderijen van hem, waaronder een zelfportret. Toen hij in 1825 voor het eerst meedeed aan de Tentoonstelling van levende meesters in Den Haag, hing daar een ‘Portret van de schilder’, dat mogelijk hetzelfde stuk was. 

Een verzoek aan de Gouverneur van Zeeland om als kwekeling in aanmerking te komen voor een plaats aan een academie of tekenschool in 1823 zal niet gehonoreerd zijn. In 1825 werkte hij in Rotterdam en vanaf 1828 in Zaltbommel, waar hij aan de plaatselijke tekenschool was verbonden. In dat jaar was hij in de Middelburgse Teeken Akademie present op de tentoonstelling naar aanleiding van het 50-jarig jubileum met een ‘afbeelding van een’ Bommelschen Schutter en een Keulsch Pottenmeisje’. Ook dit schilderij lijkt op tournee te zijn gegaan, want op de Tentoonstelling van levende meesters dat jaar in Amsterdam hing ‘Lancier met meisje’. Tot en met 1859 zond hij regelmatig in naar deze landelijke tentoonstellingen die afwisselend in Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam gehouden werden.

Willem de Visser was een gerenommeerd kunstschilder, ook in Zeeland. In Cadsandria. Zeeuwsch-Vlaamsch jaarboekje, door J.H. van Dale bijeengebracht en uitgegeven in Schoondijke bij J. Bronswijk tussen 1854 en 1859 staat de geboortedag van de schilder tussen de gedenkdagen. Overleden is Willem de Visser op 14 juli 1875 in Zaltbommel. Hij bleef ongehuwd.

In 1848 hing in Utrecht als nr. 275 ‘Landverhuizers op eene Stoomboot’, een werk op paneel. De maten bedroegen 37 x 48,5 cm. Dit schilderij van De Visser werd in 2019 in Berlijn bij een veilinghuis aangeboden. De inschatting van de opbrengst lag tussen € 1200 en € 1400, wat niet gehaald werd. Een jaar later werd het opnieuw in de catalogus opgenomen met eenzelfde inschatting. Nu werd het afgehamerd op € 1200. 

Dit schilderij heeft een bewogen leven achter de rug. Op 10 november 1943 werd het voor 1800 Reichsmark (op latere archiefkaartjes wordt ook RM 18.000 genoemd) door de Nazi’s verworven bij Kunsthandel Kurt Nauwert te Leipzig voor het Führermuseum in Linz. Het werk kreeg het nummer 3189. Op 22 augustus 1945 kwam het in geallieerde, Amerikaanse handen en belande in het Central Collecting Point München. Op 10 juni 1949 werd het ter beschikking gesteld aan de Ministerpräsident, waarschijnlijk die van Beieren. Vervolgens staat in de archieven dat het op 26 april 1963 bij Leo Spik geveild werd, precies het huis dat het ook in 2020 ‘versteigerte’. 

Arnold Wiggers

Door Willem de Visser ingevuld enquêteformulier voor het overzichtswerk van kunstenaars door J. Immerzeel, gedateerd 30 september 1841. Blijkbaar wist hij zijn eigen geboortedatum niet exact – Rijksmuseum RP-D-2016-6-521
Een van de kaartjes uit het Central Collecting Point München betreffende het schilderij van De Visser. Zie: https://www.dhm.de/datenbank/ccp/dhm_ccp.php?seite=6&fld_1=7561&fld_3=&auswahl=6&fld_4=&fld_4a=&fld_5=&fld_6=&fld_7=&fld_8=&fld_9=&fld_10=&suchen=Suchen

Nog eens Joseph Bourdrez

Het Badhotel in Domburg zoals dat in 1865-1866 gerealiseerd werd, is het werk van de Middelburgse aannemer Abraham de Landmeter. Toch vinden we ook Joseph Bourdrez in die rol vermeld. Hoe zit dat nu? 

C.C. A. Last, Het Badhuis te Domburg. Steendruk door P. Blommers. Uit: ‘Zeeuwsche Volksalmanak – Nehalennia, 1843’ – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0100

Joseph Bourdrez (1805-1886) legde zich op 13-jarige leeftijd toe op het timmermansvak, volgens de necrologie in de Middelburgsche Courant van 13 mei 1886. Hij bezocht de Teeken Akademie en werd tussen 1823-1826 driemaal onderscheiden in de bouwkunde, in dat laatste jaar als primus. Een carrière als aannemer leek in het verschiet te liggen. 

Toen in 1837 in Domburg het Badhuis werd aanbesteed, werd deze bouw aan Bourdrez gegund (en niet 1829 zoals de necrologie vermeldt). Het was eenvoudige gebouw naar het ontwerp van de Middelburgse bouwmeester Gerard Hendrik Grauss. Het had een zaal en was niet bedoeld als hotel of restaurant. Er konden baden genomen worden en er was wat te drinken te bestellen. De ontwikkeling van Domburg als badplaats maakte dat het in 1889 werd afgebroken en vervangen door een groter neorenaissance gebouw, ontworpen door Johannes van Nieukerken (1854-1913) en dat vormt nog de basis van het huidige Badpaviljoen. Niet het Badhotel dus maar de voorloper van het Badpaviljoen.

Het ondernemerschap liet Bourdrez in 1839 achter zich toen hij benoemd werd tot ‘opzichter bij ’s Rijks Waterstaat’. Onder zijn toezicht werd onder meer de in 1940 verbrande katholieke kerk in de Lange Noordstraat in Middelburg gebouwd. Ook werden ‘Waterstaatskerken’ in Arnemuiden, Oud-Vossemeer en Borssele tijdens zijn opzichterschap gerealiseerd. Het gemeentebestuur van Arnemuiden was zo tevreden met zijn verrichtingen voor de nieuwe kerk en toren in 1858 dat hij vereerd werd met een zilveren inktkoker met inscriptie.  

Uit zijn huwelijk met Maria le Comte (ca. 1805-1838) werden drie jongens geboren, van wie François Johan Matthias (1832-1897) volwassen werd en in vaders voetsporen als waterstaatsopzichter zou treden. Hij heeft ook aan de Teeken Akademie cursussen gevolgd. In 1851 en 1852 werd hij onderscheiden in het tekenen naar pleister. Een tweede huwelijk sloot Joseph in 1862 met Helena Pieternella Vermeule (ca. 1803-1891).

Vanaf 1830 zou hij zich ruim 50 jaar inzetten voor de brandweer, waar hij het tot opperbrandmeester bracht. Gezien zijn openbare functie is het niet vreemd hem ook in de hervormde kerk als diaken tegen te komen. Opvallend in zijn necrologie uit 1886 is de vermelding dat hij tekenleraar aan de Teeken Akademie was. Uit andere bronnen is dit niet bekend. Vermoedelijk wordt gedoeld op het tekengezelschap Kunst en Vriendschap dat in de jaren ’50 van de 19e eeuw oefen- en herhalingscursussen hield voor oud-leerlingen van de Teeken Akademie. Bourdrez was hier degene die de tekeningen voor de bouwkunde beoordeelde. Het lijkt dan ook logisch dat hij daar tekenlessen gaf. 

Per 1 juli 1873 werd Joseph Bourdrez gepensioneerd als waterstaatsopzichter. Aanvankelijk kreeg hij een pensioen van zo’n ƒ 695 per jaar. In 1876 behaagde het de koning dit op te trekken tot ƒ 1018 ’s jaars. In 1878 werd de Muntpoort in de Abdij op Rijkskosten gerestaureerd, waarbij Bourdrez nog eenmaal als opzichter optrad. De Middelburgsche Courant zag vooral nieuwbouw met gebruik van een aantal authentieke elementen zoals de pilaren, de wapenschilden van Middelburg en Zeeland en de (hier vertaalde) teksten (links) ‘Geld is de zenuw van de oorlog’ en (rechts) ‘Het goud te dienen is schandelijk’. 

Arnold Wiggers

A.L. Koster, Poort der oude Munte van Zeeland, 1880-1890. Houtgravure – Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Middelburg nr. 339

Abraham de Landmeter timmert een kapitaal bijeen

C.L. van Sorge, Ontwerp van een Hotel op de Gemeente Domburg. Steendruk, 1865. Het door zijn zwager A. de Landmeter gebouwde Badhotel in de jaren 1865-1866 was op dit ontwerp gebaseerd – Zeeuws Archief, Collectie KZGW ZI-II-0115

Bij de geboorte van Abraham de Landmeter in februari 1806 woonden zijn ouders Leijn de Landmeter (ca. 1775-1852) en Adriana Abrahamse (ca. 1779-1866) nog in Oostkapelle, waar ze ook geboren waren. Leijn was timmerman, wat zijn oudere broer Nicolaas (1769-1847) ook was. Mogelijk heeft Nicolaas als oudste de zaak van hun vader in Oostkapelle voortgezet. Bij zijn dood in 1847 waren er geen kinderen meer in leven en trad Abraham op als executeur testamentair. 

Leijn vestigde zich met Adriana en hun zoon Abraham, die hun enig kind zou blijven, in Middelburg. Abraham doorliep tussen 1826 en 1828 aan de Teeken Akademie drie klassen bouwkunde als primus en in 1829 was er de grote medaille als primus in de bouwkunde. Vanaf 1 januari 1832 werd hij medefirmant in de ‘Timmer-affaire’ van zijn vader, gevestigd aan de Lange Giststraat F. 176, nu Damplein 23.

Op 15 mei 1833 trad Abraham in het huwelijk met Anna van Sorge (1812-1869). Anna was de dochter van turfkruier Cornelis van Sorge en Anna Cornaaij. Dat zij de oudere zuster was van Cornelis Levinus van Sorge (1817-1893), de latere gemeentelijke bouwopzichter en tekenleraar, zou nog van pas komen. Het huwelijk van Abraham en Anna bleef kinderloos. 

In de jaren dat Leijn nog leefde, vernemen we weinig meer van Abraham dan dat hij vanaf 1838 doorlopend in kerkelijke functies binnen de Hervormde kerk werd benoemd. Begin juli 1852 verkreeg hij ‘grafruimte voor 4 kisten op de stedelijke begraafplaats’, waar nog dezelfde maand het lijk van Leijn werd bijgezet. Abraham adverteerde dat hij de zaak op dezelfde voet voort zou zetten. Moeder en zoon erfden naast roerende goederen 6 huizen met erven en wat land, welk bezit Abraham nog behoorlijk zou uitbreiden. Bij zijn overlijden bedroeg de waarde van zijn erfenis ruim ƒ 200.000.

Het lijntje met Oostkapelle-Domburg bleek nog steeds te bestaan. Het gemeentebestuur legde in 1855 de tekening en het bestek voor de te plaatsen spits op de toren van Domburg zowel in het eigen gemeentehuis als bij De Landmeter in Middelburg voor belangstellenden ter inzage. Dat zouden ze nog verschillende malen herhalen, waaronder het bestek voor de regenbak bij de kerk in 1864. Ondertussen tekende De Landmeter zelf in op verschillende aanbestedingen in Middelburg. Hem werd in 1856 voor ƒ 7236 de bouw van de stoomrijstpellerij gegund, in 1863 de vernieuwing van school G voor ƒ 2909 en het jaar daarop de heul (duiker) bij de Vlissingse poort voor ƒ 519. Bijzonder is ‘het inrichten van de voormalige geschutgieterij op de Groenmarkt tot schoollokaal voor onderwijs in de gymnastiek’, dat hij in januari 1865 aannam voor ƒ 2790. Ooit was die ruimte de refter voor de Abdijbewoners geweest en tegenwoordig fungeeert het als vergaderruimte van Provinciale Staten. 

Dan staat op 30 mei 1865 in de Middelburgsche Courant dat bij enkele inschrijving het bouwen van een hotel op de badplaats Domburg is gegund aan A. de Landmeter voor de som van ƒ 29.463. Het betrof het roemruchte Badhotel dat in 1865-1866 werd gerealiseerd. Het ontwerp was van zijn zwager de eerder genoemde Cornelis Levinus van Sorge. 
De Landmeter probeerde vanaf ongeveer zijn 60ste ook een plek in het gemeentebestuur te verwerven. Per 1 januari 1870 besloot hij zich helemaal uit de bouw terug te trekken en deed zijn zaak over aan zijn zwager Van Sorge. Helaas voor hem brachten de kiesgerechtigden (en dat waren er nog niet veel) hun stem deze jaren niet op hem uit. Zijn dood op 1 maart 1873 maakte aan verdere bestuurlijke aspiraties een einde.

Arnold Wiggers

Affiche betreffende de openbare verkoping van het Badhotel te Domburg in 1874 – Zeeuwse Bibliotheek, Collectie Affiches (Collectie Altorffer), Beeldbank Zeeland record nr. 6761

Cornelis Levinus van Sorge

Rijksprijspenning (‘vanwege de koning’) voor tekenscholen. Uitgereikt aan C.L. van Sorge in 1850, als primus in de bouwkunde aan de Teeken Akademie te Middelburg. Doorsnee: 5 cm. Medailleur: David van der Kellen – Zeeuws Museum, Collectie Zeeuws Genootschap Gm1629

De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen uit 1784 kreeg in 1793 een Middelburgs departement. Al in 1796 begon het bestuur daarvan een school voor minvermogenden. Ook vervolgonderwijs werd gestimuleerd. Uit het overgebleven archief blijkt dat 154 jongens tussen 1825 -1844 door ’t Nut werden voorgedragen voor een plek op de avondcursussen van de Teeken Akademie. Eenmaal geplaatst betekende dat ’t Nut de kosten voor zijn rekening nam. 

In 1834 stond ook Cornelis Levinus (1817-1893) van Sorge op de lijst, 17 jaar. Zijn ouders waren de turfkruier Cornelis van Sorge (ca. 1772-1840) en Anna Cornaey (ca. 1775-1828). Hij had bij meester Reijers op school gezeten, voor rekening van ‘het fonds’. Daarna was hij bij Johannes Cornelis Verhoeff in de leer gegaan waar hij het schrijnwerken (het fijnere timmerwerk) leerde, wat hij nu al vier jaar deed. Op 22 september 1834 werd een voordracht gedaan, die echter door de dirigerende leden van de Teeken Akademie niet werd gehonoreerd. Aangetekend staat dan nog dat hij in 1835 en 1836 zich niet opnieuw heeft aangemeld, waardoor hij geschrapt werd als potentieel ‘Nut-leerling’.

Toch zal hij aangenomen zijn. Aan het eind van het schoolseizoen 1834-1835 werd Cornelis Levinus van Sorge onderscheiden als primus in het tekenen naar ornament. Het schoolgeld moet op een andere manier betaald zijn. Dat zou zijn patroon Verhoeff gedaan kunnen hebben. Na zijn kinderloze overlijden in 1854 was er een erfenis van een kleine ƒ 80.000 te verdelen. 

De carrière van Van Sorge ontwikkelde zich toch een andere kant op. In 1843-1844 volgde hij de 2e klasse bouwkunde. Net niet de beste kreeg hij tijdens de jaarvergadering op 26 juli 1844 de aanmoedigingsprijs uit het legaat Daniel Steven Schorer. Drie jaar later in 1847 was hij in dezelfde klas wel de beste. Het jaar erop mocht hij als de primus bouwkunde een zilveren medaille namens de koning in ontvangst nemen. Sterker, in dezelfde 70ste jaarvergadering in 1848 werd hij een tweede keer naar voren geroepen, nu als primus in de doorzichtkunde (perspectief). Met de grote zilveren medaille ‘van ’s koningswege’ werd hij in 1850 opnieuw als primus in de bouwkunde onderscheiden. Er zou nog een medaille volgen.

De doorzichtkunde bleef Van Sorge interesseren. Een aantal oud-leerlingen organiseerde samen met enkele leerlingen in 1855-1856 een bijzondere klas in de doorzichtkunde die ter afsluiting ook naar prijs tekenden. Hun leermeester Johan Jacob Frederik Grauss gaf hun tot opdracht een overdekte badplaats te ontwerpen. Voor deze klas werd een speciale vergulde medaille ontworpen, die aan Van Sorge werd toegekend. Te boek staat Van Sorge als timmerman, maar hij was ook in overheidsdienst als gemeentelijke bouwopzichter en als tekenmeester verbonden aan de Avondschool, de opvolger van de Teeken Akademie na 1867.

Cornelis Levinus van Sorge huwde tweemaal: in 1851 met de hoedenmaakster Wilhelmina Cornelia Vlieger (ca. 1813-1887) en in 1888 met Pieternella Helena Stades. Beide huwelijken bleven kinderloos. Bij zijn overlijden was er aardig wat onroerend goed te verdelen onder de erfgenamen. Dat waren zowel de kinderen uit een eerder huwelijk van zijn weduwe, als neefjes en nichtjes van zijn eerste vrouw en van hem zelf. De memorie van successie krioelt dan ook van namen en percentages, wat gezien de vele aantekeningen, voor hoofdbrekens heeft gezorgd.

Arnold Wiggers

C.L. van Sorge, De houten gevel aan de Lange Delft te Middelburg B 125 (later 79), in 1888 geplaatst aan de zijmuur van het toenmalige museum van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen aan Achter het Hofplein, hersteld door C.L. van Sorge. Gewassen tekening, ca. 1875 – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0718

Tekeningen uit Arnemuiden

Op woensdag 8 november 2023 bracht de Teeken Akademie een eerste bezoek aan de Stadstekenklas 2023/2024, groep 8 van basisschool de Oleanderhof uit Arnemuiden.

De leerlingen verzorgden een kennismaking met Arnemuiden door over het dorp te tekenen. De Teeken Akademie had een mooie middag en ziet uit naar het komende jaar.

Een tekening van Stadstekenklas 2023/2024, groep 8 van basisschool de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto Teeken Akademie
Een tekening van Stadstekenklas 2023/2024, groep 8 van basisschool de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto Teeken Akademie
Een tekening van Stadstekenklas 2023/2024, groep 8 van basisschool de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto Teeken Akademie
Een tekening van Stadstekenklas 2023/2024, groep 8 van basisschool de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto Teeken Akademie
Een tekening van Stadstekenklas 2023/2024, groep 8 van basisschool de Oleanderhof uit Arnemuiden – foto Teeken Akademie

De gebroeders Haccou

Johannes Cornelis Haccou, zelfportret [1835] – Art Institute Chicago

Als datum van het huwelijk van Jo(h)annes Haccou en Cornelia Verberkmoes staat 7 september 1792 genoteerd. De bruidegom was ongeveer 22 en de bruid een jaar jonger. Ze zal in gezegende staat zijn geweest want de eerste van 10 kinderen liet al op 27 november van zich horen. Hoewel hij als Lodewijk Gillis (of Gilles) voorkomt, heette hij in de burgerlijke stand Louis Gilles. Zijn eerste voornaam kreeg hij van zijn grootvader Louis Haccou, een linnenkoopman. Ook Johannes Haccou ging als koopman door het leven. Op 18 april 1798 zag Johannes Cornelis het levenslicht. Deze twee zonen (er waren er nog twee, een opzichter en een stuurman) stonden als ‘teekenmeester’ bekend. 

De opleiding van beide jongens vertoont gelijkenis met die van Barend Cornelis Koekkoek: een opleiding aan de Teeken Akademie lijkt waarschijnlijk, maar uit wat er rest aan gegevens van de opleiding is het maar moeilijk hard te maken. Wel duikt de naam van Johannes Hermanus Koekkoek, de vader van B.C. op als leermeester van alle drie. Hij was wèl een gelauwerde leerling van de Teeken Akademie maar werd nooit aangesteld als leermeester. Bij hem en mogelijk op een van de Middelburgse behangselfabriekjes zullen de getalenteerde schilders in spé de kunst onder de knie hebben gekregen. Toch zijn er momenten dat de band tussen deze talentvolle jongens en de academie manifest werd. In 1817 kwam koning Willem naar Middelburg en bezocht ook het gebouw van de Teeken Akademie, waar een expositie ingericht was van werk van plaatselijke kunstenaars. Johannes Cornelis Haccou hing er, maar ook werk van de toen 13-jarige B.C. Koekkoek, naast werken van leermeester Johan Godfried Geijp. Ook de al genoemde J.H. Koekkoek en Johan Pieter Bourjé, primus naar levend model in 1793, waren met werk vertegenwoordigd.

In 1821 werd Johannes Cornelis Haccou primus naar levend model, een discipline die alleen door geoefenden gevolgd kon worden, al dan niet opgeleid aan de Teeken Akademie. Een jaar later werd een tentoonstelling ingericht waar zowel Johan Cornelis als Louis Gilles Haccou hun werk lieten zien. Van Louis Gilles Haccou hingen er twee aquarellen: ‘Eene Woelende Zee met Schepen’ en ‘Eene Stille Zee met dito’, die zich tegenwoordig vermoedelijk in de Atlas van Stolk in Rotterdam bevinden (afgebeeld in het jubileumboek Om prijs en plaats). Van Johannes Cornelis was een olieverfschilderij te bewonderen waarop een landschap met figuren en vee. Juist hij zou zich ontwikkelen tot een gewaardeerd landschapsschilder. Hij ondernam studiereizen naar Frankrijk, Duitsland en Zwitserland, waardoor er van hem ook berglandschappen bekend zijn. Uiteindelijk kwam hij in Engeland terecht, waar een grote markt was voor landelijke taferelen. Hij stierf in Londen op 21 januari 1839. Over een huwelijk of van nakomelingen is niets bekend.

Louis Gilles Haccou bleef in Middelburg. Hij huwde in 1826 Helena Jacoba Gernler (ca. 1802-1890). Toen hij na langdurig lijden -volgens de advertentie van de weduwe- op 23 september 1843 overleed, liet hij 3 nog jonge kinderen na. Hij zal met teken en schilderen zijn brood hebben verdiend. Advertenties waarin hij zich aanbod als leraar of betrekkingen op een school zijn niet terug te vinden. Wel is redelijk wat werk van hem in Zeeuwse verzamelingen, wat voor zijn broer niet geldt. 

Arnold Wiggers

Louis Gilles Haccou, Zeegezicht. Tekening, gewassen inkt – Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Vlissingen nr. 4107
Louis Gilles Haccou, Zeegezicht. Tekening, gewassen inkt – Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Vlissingen nr. 4109

Winkeliers en metselaars Van Schoor

Vlissingen in puin, de Engelsen bezig met het inschepen van hun bezettingsmacht en Napoleon die de compassie van zijn broer Lodewijk Napoleon met het volk in dat koninkrijk Holland zat was. Zie daar, wat er speelde en ging spelen eind 1809 op Walcheren. Voor de dirigerende leden van de Teeken Akademie was de toestand in zoverre overzichtelijk dat ze op 11 oktober hun jaarvergadering belegden, na die eerder uitgesteld te hebben. 

Middelburgsche Courant, 7 oktober 1809, pagina 2 – krantenbankzeeland.nl

Over de primus in de 2e klas bouwkunde, Adriaan Cornelis van Schoor is meer te achterhalen dan over de primus in de 2e klas naar prent, de vermoedelijke matroos Jan Klaassen, die tijdens de uitreiking afwezig was. Op 10 mei 1786 zag Adriaan het levenslicht in het gezin van Pieter Matthijs (Petrus Mattheus) van Schoor en Pieternella Wilkens. De verlatiniseerde voornamen van de vader geven al een hint; het betrof een katholiek echtpaar. Vader Van Schoor overleed in augustus 1809, waarna de weduwe met haar zoon een (de?) winkel in de Vlissingsestraat (I 163) exploiteerde, een pand dat sinds 1757 in de familie was. Als volwassen man (25 jaar) trad Adriaan in 1811 in het huwelijk met de vier jaar oudere Catharina Francisca Bogaards (1782-1837). Wonen deed het gezin in het pand in de Vlissingsestraat dat Adriaan uit de boedel kocht. Vlak daarna verwierf hij het belendende pand en een pakhuis verderop aan de overzijde. Zeven kinderen kreeg het echtpaar waarvan 2 zonen zouden trouwen en voor nageslacht zorgden. Bij de aangiftes stond Van Schoor dan weer vermeld als metselaar, dan weer als winkelier.

P. Vreke, De Vlissingsestraat in Middelburg, foto, ca. 1960. Achter de steigers de nrs. 35 en 37 (Wijk I nr. 163-164 ’De Rode Tooren’); verderop links met de boog nr 34 (Wijk K 54). Bij zijn dood in 1831 in bezit van Adriaan Cornelis van Schoor – ZB Bibliotheek van Zeeland, Beeldbank Zeeland recordnr. 72951;

De oudste zoon Petrus Johannes (Pieter Johan) (1812-voor 1850) volgde tussen 1829 en 1834 lessen aan de Teeken Akademie in de bouwkunde, een opleiding die hij in dat laatste jaar als primus afsloot. Hij was toen al getrouwd (17 mei 1833) met Elisabeth Francisca van Raamsdonk (1810-1884) met wie hij 2 kinderen kreeg, waarvan 1 dochter volwassen werd. Vader Adriaan overleed op 13 september 1831. In de kranten van 15 en 17 september 1831 liet ‘C.F. Bogaerdts, wed. A.C. van Schoor’ weten dat haar man, 45 jaar oud en 4 minderjarige kinderen nalatend, ‘na een allersmartelijks lijden van vijftien weken, ten gevolge van eenen val’ het tijdelijke hopelijk voor het Eeuwige had gewisseld. Onderaan de advertentie: ‘De Affaire zal provisioneel door de Weduwe, met behulp van haren Zoon, worden voortgezet’. Wat er verkocht werd, wordt eindelijk duidelijk in maart 1834 als Petrus Johannes de zaak overneemt: sterke drank, likeuren, tabak, snuif, sigaren, koffie enz. Bepaald geen bouwartikelen; toch staat ook Petrus Johannes te boek als winkelier èn metselaar. Advertenties van de winkel zijn er nauwelijks: in 1834 een regeltje dat bij hem de beste Sirop de Pons (punch) te koop was. Hij deed dat trouwens als P.J. van Schoor Az., mogelijk om duidelijk te maken dat de hoedenmaker en -verkoper Johannes Antonius van Schoor (1794-1861) niet zijn vader doch een oom was. Oom adverteerde wèl veel voor zijn zaak op de Grote Markt, wat een faillissement in 1832 niet voorkomen kon. Onmiddellijk ging zijn vrouw Maria Petronella Vermoed (1799-1850) onder haar naam en later als M.P. van Schoor door met een hoedenzaak, nu in de Langeburg, hoek Wal, totdat deze in 1837 ook bankroet ging. De reputatieschade door oom en tante aan de naam Van Schoor zal P.J. van Schoor Az. graag aan zich voorbij hebben laten gaan. 

Arnold Wiggers

De prijsuitreiking in 1809

De intreede der Engelsche in Middelburg, in Oogstmaand 1809. Gezien van de Rouaanse Kaai naar de Kinderdijk. Steendruk door L. Dietrich (proefdruk) – Zeeuws Archief, KZGW ZI-III-1117

De Middelburgse kermis van 1809 moet een rare zijn geweest. Vanaf 22 juli trok veel vreemd volk naar de stad om hun waren en kunsten aan de man te brengen. Terwijl kermisgangers van het gebodene genoten, werd door autoriteiten met argusogen naar de Noordzee gekeken. Het was duidelijk dat de Engelsen een enorme vloot richting Zeeland stuurden. Dat resulteerde in de landing bij Breezand op 30 juli en een snelle bezetting van Walcheren. Verdedigen had geen enkele zin en op 31 juli was Walcheren bezet. Op Vlissingen na, dat sinds 1807 in Franse handen was. Het Franse garnizoen werd door een massief Engels bombardement tot overgave gedwongen. Op 15 augustus was dat een feit. De stad was gruwelijk toegetakeld, waar het stadhuis wel het bekendste slachtoffer van was. Succesvol zou de hele Engelse expeditie niet worden, omdat de aanval op Antwerpen niet werd doorgezet en de troepen heftig leden onder de Zeeuwse koortsen. Het zou nog tot begin december duren voordat de Engelsen uit Vlissingen vertrokken. Het koninkrijk Holland hield op te bestaan. Voortaan was heel Nederland onderdeel van Frankrijk.

’t Stadhuis te Vlissingen [aan de Grote Markt], ca. 1740. Gravure door J.B. Probst – Zeeuws Archief, HTA Vlissingen nr. 1598
Het Stadhuis te Vlissingen na den brand in den nacht van 14/15 augustus 1809. Prentbriefkaart van later datum naar een onbekend(?) origineel – Zeeuws Archief, Fotocollectie Vlissingen nr. 490

Geen wonder dat de dirigerende leden van de Teeken Akademie de voor 2 augustus voorziene jaarvergadering voor onbepaalde tijd uitstelden. Op ‘den 11 van Wynmaand’ (oktober) was de toestand zover genormaliseerd dat de vergadering alsnog gehouden kon worden. Bij nadere beschouwing blijkt die prijsuitreiking – op een na – niet in het jubileumboek ‘Om prijs en plaats’ terecht te zijn gekomen. Wat leren we uit het krantenverslag in de Middelburgsche Courant van 14 oktober 1809?

Bernardus Johannes de Koster kreeg een zilveren medaille voor de beste tekening naar het pleisterbeeld. Evenwel was die van Hendrik Poelmans ook zeer verdienstelijk en ontving hij een aanmoedigingsprijs die alleen werd uitgereikt als het niveauverschil minimaal was. Waarschijnlijk was dit ook een medaille. De beoordelingscommissie had dat jaar een zware dobber aan de ingezonden werken in deze categorie, want ook Jacobus Beverland kreeg een prijs. In zijn geval was dat een boek. Het staat er niet met zoveel woorden, maar zijn inzending was misschien wel de beste. Het feit dat hij in 1807 in dezelfde klas als primus was geëindigd, maakte een nieuwe eerste prijs statutair onmogelijk. Nu was de prijs voor ‘aanhoudende vlijt en verdiensten in het Teekenen’. 

Vervolgens waren er nog 7 boekgeschenken, waarbij eerst de besten in tekenen en dan in bouwkunde worden opgesomd. De eerste prijs voor de klas naar pleisterhoofden ging naar Pieter Lankester, die wel in het jubileumboek voorkomt, ook met een korte levensbeschrijving en een zelfportret. Voor Hendrik Johannes Ridderhof was een boek als beste in de eerste klas naar prent. Dan was er toch nog weer een onregelmatigheid: J. Klaassen was de beste in de tweede klas naar prent, maar zijn prijs werd wegens afwezigheid ingehouden. Bij de bouwkunde gingen de prijzen te beginnen bij de hoogste (eerste) klas naar Johannes Pieter van Miert, Adriaan Cornelis van Schoor, Hendrik Coenraad Will en Jan Cornelis Paasmark. 

Aan de alsmaar groeiende lijst van leerlingen van de Teeken Akademie tussen 1778 en 1867 zijn er door deze aanvulling weer vier toegevoegd: J. Klaassen, Cornelis van Schoor, Hendrik Coenraad Will en Cornelis Paasmark.

Arnold Wiggers

De nieuwe graanbeurs

Podio del Mondo per l’arte in de Graanbeurs op het Damplein te Middelburg – foto: L. Labeur

De feestelijke inhuldiging van het Damplein en de nieuwe graanbeurs op 12 november 1971 werd opgeluisterd met brassband ONDA en de ‘beatgroep’ Beautiful Idaho: een progressieve band rond Zeeuwse coryfeeën als Dies le Duc en Rob Maaskant die in de jaren 1969-1970 flink aan de weg timmerde, met onder meer een optreden tijdens het roemruchte popfestival in Kralingen. De middenstand liet weten blij te zijn dat ‘verkrotte panden langs nauwe straatjes’ plaats hadden gemaakt voor een parkeerterrein voor 111 auto’s. Wat nu precies de functie van de graanbeurs moest worden, daarover beraadde de gemeente zich nog. 

Marinus Boezem kwam in 1975 in Middelburg wonen en hij wist wel wat er moest gebeuren. Op 6 februari 1976 herdoopte hij de graanbeurs tot Podio del Mondo per l’arte door er een eerste steen met tekst te leggen, te volgen door vele anderen. Zoals hij later liet optekenen: ‘om een open ruimte te creëren om over kunst en leven te discussiëren. Iets in de geest van de kunstwerken op de vloeren van de Middeleeuwse kerken.’ De gemeente ging er in mee en formaliseerde het initiatief. Dat weerhield de bestuurders er niet van om na de plaatsing op 20 november van het Radio-actief Monument door de Rafaël Opstaele het bijbehorende pingpongballetje, ingesmeerd met tritium, te laten verwijderen en onderzoeken door de inspectie van de Volksgezondheid. Loos alarm natuurlijk: de stof werd ook gebruikt voor het oplichten van klokwijzers in het donker. 

De Graanbeurs op het Damplein te Middelburg – foto: L. Labeur

In 1982 werd een spiegel toegevoegd van de Zwitserse kunstenaar Christian Megert. Tja, en zo gaat dat in de open ruimte: in 1986 werd het vernield. Ook andere kunstwerken raakten beschadigd. Boezem hield bij wat hij kon (het kunstwerk van Megert kwam echter niet terug) en na de nodige aandrang nam de gemeente het onderhoud over. Spraakmakend waren de aanvullingen in 1995 door Boezem van de plattegrond in koper van het nooit gebouwde Museum 13/X naar het ontwerp van Aldo en Hanny van Eyck en het putdeksel van Willem Breuker in 1999.

Ondertussen fungeerde de graanbeurs vooral als onderkomen voor rommel-, boeken- en verzamelaarsmarkten, het hele jaar door, georganiseerd door het hele scala aan organisaties voor goede doelen en verenigingen die in Middelburg actief waren. Publiekstrekkers waren ook nog de Winterbierfeesten en zo nu en dan een concert. En eromheen gebeurde ook wel eens wat.

Een vrije KLEURPLAATs op het Damplein te Middelburg in 2017 – Foto: L. Labeur

Kunstenaar Ko de Jonge wist in 2017 de Teeken Akademie te bewegen (hij was immers bestuurslid) een in het kader van de KinderKunstWeek door ruimteCaesuur gestart project voor scholen ‘Stel de stad een vraag’ te ondersteunen. Op 27 juni mondde dat uit in een KLEURPLAATs op een speciaal voor de gelegenheid autovrij gemaakt Damplein. Ko de Jonge werkte de vraag ‘Kan hier een huis staan’ uit door een ‘lijnentrekker’ gevels op het plaveisel te laten aanbrengen, die door de kinderen werden ingevuld met ontwerpen uit een eerder door hen samengesteld kleurboek. De Jonge wilde mensen laten nadenken over het afbreken van bebouwing die hier gestaan had. Daarmee haakte hij aan bij zijn project uit 1988, het kunstwerk de Explosie, de 14 gevelfragmenten van de verbrande Provinciale Bibliotheek, die her en der het in 1940 verbrande Middelburg markeren. Een werk dat ontstaan was uit onvrede hoe de gemeente was omgegaan met de gevel waarvan ze het voornemen had om opnieuw te plaatsen, maar nooit had waargemaakt. Sterker nog, delen bleken inmiddels te ontbreken.

Het is een interessant gedachtenexperiment om eens na te denken over de noodzaak anno nu van een parkeerterrein op de Dam. Zou bebouwen, bijvoorbeeld met opgeslagen gevelfragmenten of een 3D productie van de gevel van de wisselbank niet een mooie revanche op het verleden zijn?

Arnold Wiggers

Een vrije KLEURPLAATs – foto: ruimteCaesuur