De prijsuitreiking in 1809

De intreede der Engelsche in Middelburg, in Oogstmaand 1809. Gezien van de Rouaanse Kaai naar de Kinderdijk. Steendruk door L. Dietrich (proefdruk) – Zeeuws Archief, KZGW ZI-III-1117

De Middelburgse kermis van 1809 moet een rare zijn geweest. Vanaf 22 juli trok veel vreemd volk naar de stad om hun waren en kunsten aan de man te brengen. Terwijl kermisgangers van het gebodene genoten, werd door autoriteiten met argusogen naar de Noordzee gekeken. Het was duidelijk dat de Engelsen een enorme vloot richting Zeeland stuurden. Dat resulteerde in de landing bij Breezand op 30 juli en een snelle bezetting van Walcheren. Verdedigen had geen enkele zin en op 31 juli was Walcheren bezet. Op Vlissingen na, dat sinds 1807 in Franse handen was. Het Franse garnizoen werd door een massief Engels bombardement tot overgave gedwongen. Op 15 augustus was dat een feit. De stad was gruwelijk toegetakeld, waar het stadhuis wel het bekendste slachtoffer van was. Succesvol zou de hele Engelse expeditie niet worden, omdat de aanval op Antwerpen niet werd doorgezet en de troepen heftig leden onder de Zeeuwse koortsen. Het zou nog tot begin december duren voordat de Engelsen uit Vlissingen vertrokken. Het koninkrijk Holland hield op te bestaan. Voortaan was heel Nederland onderdeel van Frankrijk.

’t Stadhuis te Vlissingen [aan de Grote Markt], ca. 1740. Gravure door J.B. Probst – Zeeuws Archief, HTA Vlissingen nr. 1598
Het Stadhuis te Vlissingen na den brand in den nacht van 14/15 augustus 1809. Prentbriefkaart van later datum naar een onbekend(?) origineel – Zeeuws Archief, Fotocollectie Vlissingen nr. 490

Geen wonder dat de dirigerende leden van de Teeken Akademie de voor 2 augustus voorziene jaarvergadering voor onbepaalde tijd uitstelden. Op ‘den 11 van Wynmaand’ (oktober) was de toestand zover genormaliseerd dat de vergadering alsnog gehouden kon worden. Bij nadere beschouwing blijkt die prijsuitreiking – op een na – niet in het jubileumboek ‘Om prijs en plaats’ terecht te zijn gekomen. Wat leren we uit het krantenverslag in de Middelburgsche Courant van 14 oktober 1809?

Bernardus Johannes de Koster kreeg een zilveren medaille voor de beste tekening naar het pleisterbeeld. Evenwel was die van Hendrik Poelmans ook zeer verdienstelijk en ontving hij een aanmoedigingsprijs die alleen werd uitgereikt als het niveauverschil minimaal was. Waarschijnlijk was dit ook een medaille. De beoordelingscommissie had dat jaar een zware dobber aan de ingezonden werken in deze categorie, want ook Jacobus Beverland kreeg een prijs. In zijn geval was dat een boek. Het staat er niet met zoveel woorden, maar zijn inzending was misschien wel de beste. Het feit dat hij in 1807 in dezelfde klas als primus was geëindigd, maakte een nieuwe eerste prijs statutair onmogelijk. Nu was de prijs voor ‘aanhoudende vlijt en verdiensten in het Teekenen’. 

Vervolgens waren er nog 7 boekgeschenken, waarbij eerst de besten in tekenen en dan in bouwkunde worden opgesomd. De eerste prijs voor de klas naar pleisterhoofden ging naar Pieter Lankester, die wel in het jubileumboek voorkomt, ook met een korte levensbeschrijving en een zelfportret. Voor Hendrik Johannes Ridderhof was een boek als beste in de eerste klas naar prent. Dan was er toch nog weer een onregelmatigheid: J. Klaassen was de beste in de tweede klas naar prent, maar zijn prijs werd wegens afwezigheid ingehouden. Bij de bouwkunde gingen de prijzen te beginnen bij de hoogste (eerste) klas naar Johannes Pieter van Miert, Adriaan Cornelis van Schoor, Hendrik Coenraad Will en Jan Cornelis Paasmark. 

Aan de alsmaar groeiende lijst van leerlingen van de Teeken Akademie tussen 1778 en 1867 zijn er door deze aanvulling weer vier toegevoegd: J. Klaassen, Cornelis van Schoor, Hendrik Coenraad Will en Cornelis Paasmark.

Arnold Wiggers

De nieuwe graanbeurs

Podio del Mondo per l’arte in de Graanbeurs op het Damplein te Middelburg – foto: L. Labeur

De feestelijke inhuldiging van het Damplein en de nieuwe graanbeurs op 12 november 1971 werd opgeluisterd met brassband ONDA en de ‘beatgroep’ Beautiful Idaho: een progressieve band rond Zeeuwse coryfeeën als Dies le Duc en Rob Maaskant die in de jaren 1969-1970 flink aan de weg timmerde, met onder meer een optreden tijdens het roemruchte popfestival in Kralingen. De middenstand liet weten blij te zijn dat ‘verkrotte panden langs nauwe straatjes’ plaats hadden gemaakt voor een parkeerterrein voor 111 auto’s. Wat nu precies de functie van de graanbeurs moest worden, daarover beraadde de gemeente zich nog. 

Marinus Boezem kwam in 1975 in Middelburg wonen en hij wist wel wat er moest gebeuren. Op 6 februari 1976 herdoopte hij de graanbeurs tot Podio del Mondo per l’arte door er een eerste steen met tekst te leggen, te volgen door vele anderen. Zoals hij later liet optekenen: ‘om een open ruimte te creëren om over kunst en leven te discussiëren. Iets in de geest van de kunstwerken op de vloeren van de Middeleeuwse kerken.’ De gemeente ging er in mee en formaliseerde het initiatief. Dat weerhield de bestuurders er niet van om na de plaatsing op 20 november van het Radio-actief Monument door de Rafaël Opstaele het bijbehorende pingpongballetje, ingesmeerd met tritium, te laten verwijderen en onderzoeken door de inspectie van de Volksgezondheid. Loos alarm natuurlijk: de stof werd ook gebruikt voor het oplichten van klokwijzers in het donker. 

De Graanbeurs op het Damplein te Middelburg – foto: L. Labeur

In 1982 werd een spiegel toegevoegd van de Zwitserse kunstenaar Christian Megert. Tja, en zo gaat dat in de open ruimte: in 1986 werd het vernield. Ook andere kunstwerken raakten beschadigd. Boezem hield bij wat hij kon (het kunstwerk van Megert kwam echter niet terug) en na de nodige aandrang nam de gemeente het onderhoud over. Spraakmakend waren de aanvullingen in 1995 door Boezem van de plattegrond in koper van het nooit gebouwde Museum 13/X naar het ontwerp van Aldo en Hanny van Eyck en het putdeksel van Willem Breuker in 1999.

Ondertussen fungeerde de graanbeurs vooral als onderkomen voor rommel-, boeken- en verzamelaarsmarkten, het hele jaar door, georganiseerd door het hele scala aan organisaties voor goede doelen en verenigingen die in Middelburg actief waren. Publiekstrekkers waren ook nog de Winterbierfeesten en zo nu en dan een concert. En eromheen gebeurde ook wel eens wat.

Een vrije KLEURPLAATs op het Damplein te Middelburg in 2017 – Foto: L. Labeur

Kunstenaar Ko de Jonge wist in 2017 de Teeken Akademie te bewegen (hij was immers bestuurslid) een in het kader van de KinderKunstWeek door ruimteCaesuur gestart project voor scholen ‘Stel de stad een vraag’ te ondersteunen. Op 27 juni mondde dat uit in een KLEURPLAATs op een speciaal voor de gelegenheid autovrij gemaakt Damplein. Ko de Jonge werkte de vraag ‘Kan hier een huis staan’ uit door een ‘lijnentrekker’ gevels op het plaveisel te laten aanbrengen, die door de kinderen werden ingevuld met ontwerpen uit een eerder door hen samengesteld kleurboek. De Jonge wilde mensen laten nadenken over het afbreken van bebouwing die hier gestaan had. Daarmee haakte hij aan bij zijn project uit 1988, het kunstwerk de Explosie, de 14 gevelfragmenten van de verbrande Provinciale Bibliotheek, die her en der het in 1940 verbrande Middelburg markeren. Een werk dat ontstaan was uit onvrede hoe de gemeente was omgegaan met de gevel waarvan ze het voornemen had om opnieuw te plaatsen, maar nooit had waargemaakt. Sterker nog, delen bleken inmiddels te ontbreken.

Het is een interessant gedachtenexperiment om eens na te denken over de noodzaak anno nu van een parkeerterrein op de Dam. Zou bebouwen, bijvoorbeeld met opgeslagen gevelfragmenten of een 3D productie van de gevel van de wisselbank niet een mooie revanche op het verleden zijn?

Arnold Wiggers

Een vrije KLEURPLAATs – foto: ruimteCaesuur

Het wisselkantoor

C.W. Bauer, gevel van het voormalige wisselkantoor in de Lange Giststraat, met op de achtergrond de graanbeurs, voor 1882. Foto – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0436

Ik geef het toe, het verband met de Teeken Akademie is flinterdun. Toch wil ik het nog eens hebben over het wisselkantoor aan de Lange Giststraat, een gebouw dat in de zomer van 1969 ook sneuvelde onder de slopershamer om plaats te maken voor het Damplein. Eigenlijk was het toen al lang een schim van wat het ooit geweest was. 

De grote bloei van de handel aan het eind van de 16e en begin van de 17e eeuw vroegen om nieuwe structuren. Enerzijds leidde dat tot de oprichting van aandelenmaatschappijen zoals de VOC, anderzijds bracht de internationalisering behoefte aan financiële instellingen die de waarde van verschillende munten kenden, geld konden verstrekken op basis van wissels, geld wilden uitlenen en grote investeringen aandurfden. Amsterdam begon met een wisselbank in 1609 en het succes spoorde Middelburg aan om een soortgelijke, stedelijke instelling op te richten. Op 1 mei 1616 was de wisselbank een feit. Eerst nog in een pand in de Korte Giststraat, later werden twee panden in de Lange Giststraat op de hoek van de Dam aangekocht en verbouwd. De graanbeurs was er toen nog niet aan vast gebouwd. De handel vond destijds plaats op een geplaveid stukje Dam met een dakje dat bij bar weer enige schuilmogelijkheden gaf. 

Het gebouw werd in 1644 in gebruik genomen en was voorzien van een nieuwe gevel in de heersende classistische stijl met fraaie details. Als instelling heeft de wisselbank benauwde momenten gehad. In 1672 was er sprake van een faillissement en tussen 1794 en 1806 waren de activiteiten miniem. Met het wegvallen van de internationale handel op de schaal van de 18e eeuw, veranderde de wisselbank van karakter. Als handelsbank of spaarinstelling kon het in de loop van de 19e eeuw niet concurreren met particuliere initiatieven en de stad besloot per 14 december 1878 de activiteiten te stoppen. De wisselbank was enige jaren verlieslatend geweest en in het omvormen tot een commercieel instituut zag het gemeentebestuur geen taak en vooral veel financieel bezwaar. De kous leek hiermee af, doch over de afwikkeling van niet opgeëiste tegoeden zou nog tientallen jaren gesteggeld worden. 

In 1878 kwamen als een gevolg van een wet ter regeling van het lager onderwijs de eerste landelijke bouwbesluiten voor de inrichting van lagere schoolgebouwen en dat heeft een aantal monumentale panden hun status gekost. Het feit dat het Rijk aan het openbare onderwijs meebetaalde, zal de lust tot modernisering hebben aangewakkerd. Het wisselkantoor werd in 1882 van zijn elegante façade ontdaan en voorzien van een hoger opgetrokken gevel naar de moderne smaak, ontworpen door oud-Teeken Akademie leerling en stadsbouwmeester J.H. Will. Als meisjesschool, die er gehuisvest werd, heeft het maar kort dienstgedaan. Even heeft ook de Burgeravondschool, de opvolger van de Teeken Akademie, daarna gebruik gemaakt van het gebouw als nevengebouw van de school in de Lange St. Pieterstraat, afgewisseld door perioden van leegstand.

In 1905 volgde een laatste bestemmingsverandering: het politiebureau vertrok uit het stadhuis naar de Lange Giststraat, vanwaar het in 1969 naar Achter de Houttuinen werd verplaatst.

Van de gevel van 1644 is één foto van C.W. Bauer, gemaakt in opdracht van het gemeentebestuur en (ook) aangeboden aan het Zeeuws Genootschap. De anonieme tekening die bestaat, laat op de Dam een brug en jacht zien en mist de graanbeurs, maar het stuk wisselbank lijkt levensecht. 

Arnold Wiggers

J.H. Will, Aanzicht, doorsnede en detail van de school voor meisjes aan de Lange Giststraat te Middelburg, met aanzicht van de gevel van de woning aan de Dam, 1882. De onderwijzeres woonde op de begane grond met een eigen ingang aan de Dam naast de graanbeurs. De 3 leslokalen waren op de verdieping. Steendruk – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0437a
Anoniem, De wisselbank met luiken in de stadskleuren (ca. 1800). Tekening, penseel – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-2590

Stadstekenklas 2023-2024

Groep 8 van basisschool De Oleanderhof uit Arnemuiden is de nieuwe Stadstekenklas van Middelburg – foto: Dominque Pouwelse

De Stadstekenklas voor het schooljaar 2023-2024 is bekend: 

Het is groep 8 van de Oleanderhof in Arnemuiden. In de klas van Dominique Pouwelse-van de Ketterij zitten een aantal talentvolle leerlingen die het liefst de hele dag zouden tekenen. Hun enthousiasme is aanstekelijk en heeft er voor gezorgd dat alle leerlingen graag tekenen. 

In dit schooljaar zullen de bestuursleden Liesbeth Labeur en Leen van Duivendijk de klas tekenlessen geven waarbij muziek het centrale thema zal zijn. 

Het is een aanwinst voor de reeks dat dit maal een school uit Arnemuiden de stadstekenklas is. We rekenen op een mooie serie tekeningen waarin Arnemuiden duidelijk herkenbaar is.

Het jaar wordt tegen de zomervakantie afgesloten met een tentoonstelling. 

Het materiaal zal gedigitaliseerd worden en komt beschikbaar op de website van de Teeken Akademie. Een selectie van de tekeningen wordt opgenomen in het archief.

De graanbeurs tot aan 1970

Bernard Johannes de Koster (1785-1871), De graanbeurs in Middelburg na de verbouwing van 1846, 1861. Tekening, gewassen, in krijt – Zeeuws Archief, HTAM-052

Het plan om het Damplein te creëren door de bebouwing tussen de Lange Giststraat en de Korte Delft af te breken, werd al in 1958 besproken. Het doel was plek te maken voor de (geparkeerde) auto. Van meet af aan was de bedoeling op het plein een beeldbepalend element te plaatsen. Voor dat doel had men de graanbeurs in gedachte. In 1962 werd op de hoek van de Korte Sint-Pieterstraat en de Lange Giststraat begonnen met de eerste fase van de afbraak. In de zomer van 1969 werd de tweede fase afgerond en stond alleen de graanbeurs er nog met een stuk muur van het oude politiebureau, ooit gebouwd als wisselbank. 

De graanbeurs zoals die in 1846 is verbouwd, is in 1861 nog eens getekend door Bernardus Johannes de Koster, oud-leerling van de Teeken Akademie. Geboren werd hij op 3 november, maar het jaar is onduidelijk. Bij de volkstelling van 1812 was dat 1784, bij latere vermeldingen in de burgerlijke stand werd 1785 genoteerd. In elk geval (gegevens over 1807 ontbreken) werd hij in 1806, 1808 en 1809 onderscheiden voor zijn tekenkunde. In 1808 was hij de beste bij het tekenen naar het ‘groot pleisterhoofd’ en het jaar daarop nam hij de zilveren medaille voor het tekenen naar pleister in ontvangst. Een getalenteerde tekenaar die dan ook in 1822 aan de tentoonstelling in het academiegebouw deel mocht nemen. Van hem waren een aquarel en 3 tekeningen in Oost-Indische inkt te zien, waaronder een tekening van een boerenwoning met stal, enige figuren en wat vee op de voorgrond. Of en waar de tekeningen bewaard zijn, is niet bekend. 

De Koster huwde in 1807 Jozina Cornelia Bommelaar (ca. 1788-1819). Van hun 4 kinderen werden 2 zonen volwassen. De oudste, Kornelis Karel (1813-1884), werd bij zijn huwelijk nog fijnschilder genoemd, later was dat handelaar in verfwaren en uiteindelijk kortweg winkelier. Een onderscheiding op de Teeken Akademie heeft hij nooit gekregen, maar het is aannemelijk dat hij er lessen gevolgd heeft. Zijn jongere broer Johannes Gerardus (1816-1895) heeft zeker lessen gevolgd, want hij werd in 1833 onderscheiden als primus in de 3e klas naar prent. Zijn werkzame leven bracht hij door als ambtenaar bij de polder Walcheren. 

Een tweede huwelijk ging Bernard Johannes aan met Anna Catharina Haaksman (1791-1844). Zij bracht een buitenechtelijk kind mee, de in 1815 te Gorinchem geboren Daniel. Hij kreeg in 1833 koninklijke toestemming zich Haaksman de Koster te noemen en werd onderwijzer. En stamvader van de familie Haaksman de Koster. Anna Catharina schonk nog aan 3 kinderen het leven, van wie een dochter en een zoon volwassen werden. Het gezin woonde in de Koepoortstraat, waar Bernard nog een tweede woning bezat, naast een aantal pakhuizen bij de Oostkerk. Dat lijkt op een zelfstandig bestaan als schilder, waar geen echte bewijzen voor zijn. 

De graanbeurs bleef met wat aanpassingen (het gebouw kreeg een klok) tot in de zomer van 1970 staan. Zijn functie als handelsplek voor granen had hij toen allang verloren. Het idee om de beurs te restaureren zou het niet halen. Monumentenzorg was niet onder de indruk van het gebouw in de vorm van na 1846. In het advies werd gepleit voor het terugbrengen van het gebouw in de toestand van voor die tijd. Dat heeft geleid tot een reconstructie in 1971, waarbij de originele zuilen werden gebruikt en de rest fantasie is. Begrote kosten in 1970: ƒ 152.400,–. Op 12 november 1971 kon het heringerichte plein met beeldbepalend element feestelijk in gebruik worden genomen. Leve de vooruitgang!

Arnold Wiggers

Graanbeurs Middelburg met groente- en bloemenstal, met op de achtergrond het politiebureau, tot 1878 wisselbank, ca. 1958 – ZB Bibliotheek van Zeeland, Beeldbank Zeeland record nr. 133258. Maker onbekend.

De graanbeurs tot in 1846

Met de jaren komt het ongemak. En een ongemakkelijk gevoel bekruipt je al vlug als je ziet wat er de afgelopen eeuwen in Middelburg moedwillig onder de slopershamer verdween. Ook na de stadsbrand van 17 mei 1940 ging het slopen in naam van de vooruitgang voort: iedereen een auto en daar moest een plekje voor zijn.

Neem nu het blok dat stond waar nu het Damplein is. Een zijde van de Lange Giststraat, de Korte St. Pieterstraat en een stuk van de Korte Delft werden tussen 1962 en 1970 met de grond gelijk gemaakt om ruimte voor een parkeerplaats te maken. Het proces is gefotografeerd en gefilmd en veel tegenstand lijkt er niet geweest. Misschien was wat er stond ook niet veel meer en het ging in fasen. Eigenaren zullen met de wetenschap dat de afbraak een gegeven was hun investeringen elders gedaan hebben. Ook de gemeente bezat minstens twee ooit beeldbepalende gebouwen in het blok: de wisselbank en de graanbeurs die betere tijden hadden gekend.

De graan of korenbeurs is in zijn achttiende-eeuwse glorie na 1776 afgebeeld door de Dordtenaar Jan Arends (1738-1805). In dat jaar werd de in 1526 gestichte beurs verbouwd en aan de wisselbank vast gebouwd. Jan Adriaan Frederiks (1849-1931) heeft deze situatie ook getekend, maar kan deze niet uit eigen aanschouwing gekend hebben. Jan Antiek zoals zijn bijnaam luidde, zal dezelfde zijn als J.A. Frederiks die in 1866 een getuigschrift van de Teeken Akademie kreeg. Wellicht heeft hij met gemengde gevoelens de serie van de korenbeurs van voor en na de verbouwing van 1846 gemaakt. J.A. Frederiks’ naam is voor altijd verbonden aan zijn geslaagde pogingen om de afbraak van de Koorkerk te verhinderen en vervolgens de grote restauratie van de Abdij in de periode 1885-1906 te leiden. Bij die restauratie sneuvelde ook de zeer tijdgebonden versieringen die stadsarchitect Gerhardus Hendrik Grauss (1807-1862) bij een eerdere opknapbeurt van westkant van de Nieuwe Kerk had laten aanbrengen. G.H. Grauss volgde tussen 1822 en 1825 de bouwkundelessen en sloot die elk jaar als beste af. De kroon op zijn kunde volgde In 1827, toen hij als primus met een medaille geëerd werd. Werk van hem was te zien op de jubileumtentoonstelling van de academie in 1828, het jaar waarop hij ook als docent bouwkunde aangesteld werd, wat hij tot zijn dood blijven zou. Dezelfde Grauss die sinds 1839 de stedelijke nieuwbouw verzorgde zal bij de verbouwing van de korenbeurs in 1846 zijn ontwerp hebben gerealiseerd, die tijdgenoten wel, maar latere generaties ook al niet konden waarderen. De Spijkerbrug die ook uit zijn pen vloeide, kan op meer blijvende bijval rekenen.

Blijkbaar was het grootste bezwaar dat de graanbeurs slechts dicht was, waar hij tegen de wisselbank stond. Met slecht weer was er veel ongerief, wat met de nodige glaswanden in de lange zijden opgelost werd. De beurs werd ook wat verbreed. De Middelburgsche Courant sprak van een ‘doelmatige’ verbouwing ‘naar moderne smaak’. Verrassende bijkomstigheid was, dat de stad de hand nu eens op de knip kon houden. De handelsstand en enige particulieren (renteniers) droegen de kosten onder wie ‘eenen achtenswaardigen grijsaard (den verzorger van zo menig’ arme en ongelukkige)’. Dat was Daniel Jacques de Superville (1760-1846), de filantroop die de spijsuitdelingen in het soep’uus (de Engelse kerk) in die arme jaren mogelijk maakte. Het zal zo ongeveer zijn laatste schenking met warme hand zijn geweest. (wordt vervolgd)

Arnold Wiggers

J. Arends (1738-1805), Gezicht op de graanbeurs aan de Dam te Middelburg met wisselbank en Engels koffiehuis, na 1776. Tekening, gewassen, in O.I. inkt – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0270
J.A. Frederiks (1849-1931), Vooraanzicht van de graanbeurs met belendende gevels aan de Dam te Middelburg vóór de verbouwing van 1846. Tekening in kleur – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0438a
J.A. Frederiks (18,49-1931), Vooraanzicht van de graanbeurs met belendende gevels aan de Dam te Middelburg na de verbouwing van 1846. Tekening in kleur – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0439

Doorzetter Leendert Janse Bzn.

Leendert Janse Bzn – Zeeuws Archief, KZGW ZI IV 470

Op de allerlaatste dag van het jaar 1818 zag Leendert Janse in Brouwershaven het levenslicht. Vader Barend was hier aannemer, wat ook het voorland van Leendert leek te zijn. Hoewel hij op de lagere school tot de beste leerlingen behoorde, besloot zijn vader dat hij timmerman moest worden en nam hem in de zaak. Van harte ging dat niet. Liever zat hij met de neus in de boeken, wat hem op de nodige standjes kwam te staan, waarbij het ‘aan gevoelige vermaningen nu en dan niet haperde’, zoals hij het zelf in een levensbeschrijving formuleerde. Wiskunde en praktische landmeetkunde, waren zijn studieobjecten, terwijl hij de theoretische kant van het timmeren oefende op de tekenschool in Zierikzee. 

Brouwershaven werd hem te klein. Op 9 februari 1837 begon hij als timmersmansknecht bij G.H. Grauss in Middelburg, wat voor de ‘dorpse’ jongen een grote stap was, zo meldde hij in zijn levensherinneringen. Hij zal meteen op de Teeken Akademie zijn begonnen en ronde zijn eerste jaar als de op een na beste in de bouwkunde af, wat hij in de cursus van 1838-1839 ruimschoots goedmaakte door zowel primus in de bouwkunde als primus in de doorzichtkunde te worden. In hetzelfde jaar slaagde hij voor het examen in de landmeetkunde. Grauss was opzichter van de stadswerken en promoveerde in 1839 tot stadsarchitect, waarop Leendert in de opengevallen betrekking werd benoemd. In die hoedanigheid ontwierp hij de zonnewijzer op de stadsschuur die in 1842 werd geplaatst. Hij zegt in zijn memoires dat hij het instrument zelf schilderde, wat dan zal slaan op de lijnen op de wijzer, waarmee de ‘middelbare’ tijd nauwkeurig is af te lezen, want blijkens opschrift was het instrument al in 1682 in de gevel aangebracht. Als bijproduct verscheen bij Van Cleef in Den Haag in 1843 Janses Berekening en Constructie van Zonnewijzers voor den middelbaren tijd, benevens de handelwijze om dezelve binnen in vertrekken te beschrijven; met Platen en Tabellen, in gr. 8vo. Prijs ƒ 2,25. Er zouden nog diverse publicaties volgen.

Leendert Janse Bzn. zoals hij zich noemde werd lector bij het Natuurkundig Gezelschap (volgens hem in 1844, volgens de Middelburgsche Courant 1846) en in 1848 lid van het Zeeuws Genootschap. In dat jaar schreef het Genootschap een prijs uit voor een antwoord op de vraag waarom er meer jongens dan meisjes worden geboren. Hoewel het totaal buiten zijn expertise lag, was Leendert de enige die hierop een antwoord indiende, waarvoor hij, ondanks wat lacunes, in 1851 een gouden medaille kreeg. In 1853 verscheen het in bewerkte vorm als zelfstandige publicatie, die welwillend werd besproken in de Vaderlandsche Letteroefeningen

Tussen 1846 en 1848 werkte hij als chef de bureau aan het spoorplan van Dirk Dronkers, dat uiteindelijk in de la zou verdwijnen. Voor Leendert smaakte dit soort werk naar meer: hij ontwierp de gasfabriek aan het Molenwater, werd de eerste directeur (1848-1863) en vennoot. De gasfabrieken in Gorinchem (1855) en Zaltbommel (1857) zijn ook van zijn hand. Zijn intellectuele honger was nog lang niet gestild. Na privé-lessen Grieks en Latijn te hebben gevolgd, schreef hij zich in 1862 in aan de Universiteit van Utrecht. Afgerond heeft hij zijn studie niet, maar na tentamens oude talen en logica had hij het kandidaats al in 1863 op zak. 

Hierna solliciteerde hij naar de vacante betrekking leraar wiskunde op de kweekschool voor Zeevaart te Amsterdam, waar hij aangenomen werd en tot zijn pensionering in 1884 zou blijven. Hij overleed op 28 februari 1898, een weduwe (Cornelia van Nederveen) en vijf (hoogopgeleide) zoons nalatend. 

Arnold Wiggers

Zonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. Labeur
Zonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. Labeur
Detail zonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. Labeur
Detail zonnewijzer op de Stadsschuur, 2023 – foto: L. Labeur

Krayesteyn & Krayesteyn II

Niet vanaf 1817, maar wel vanaf 1823 zou Abraham Krayesteyn aan de Teeken Akademie lesgegeven hebben. Hij was toen 30 jaar en zijn dagelijkse beslommeringen betroffen de exploitatie van het koffiehuis in de Lange Delft samen met zijn vader Hendrik en hoogstwaarschijnlijk zijn moeder Anna Maria Beijnink. Wellicht assisteerde hij destijds een van de andere tekenleraren, mogelijk Abraham Meertens, een goede bekende van zijn vader. In 1887 verscheen in de Nederlandsche Spectator een anekdote waarbij Krayesteyn als leerkracht de ondeugende leerling B.C. Koekkoek (1803-1862) een pak voor de broek gaf, wat de pantalon van de laatste niet doorstond. Behalve dat de publicatie gegniffel opgeleverd zal hebben, was dit ook het startsein voor kunsthistorici om Krayesteyn als leermeester van Koekkoek op te voeren. De kans dat beiden in hetzelfde lokaal geweest zijn bij het tekenen naar naakt levend model ligt voor de hand, maar niet in de verhouding leraar-leerling. B.C. Koekkoek verliet in 1822 Middelburg en toen moest de formele aanstelling (1826) van Abraham nog komen. Het is ook maar de vraag of de zeer getalenteerde Koekkoek iets van Krayesteyn zou hebben kunnen leren. 

Vader en zoon Krayestein hadden in 1824 volop plannen. Abraham wilde Anna Frederika Meynaardt (ca 1794-1863) trouwen. Mogelijk was dat de reden dat gezocht werd naar uitbreiding van de horeca-activiteiten. Die werd gevonden in het Klein Schuttershof dat met Pasen 1824 werd geopend. De heren bevolen de tweede zaak aan voor partijen, concerten, bals, bruiloften en maaltijden. Zou het huwelijk op 20 mei van Abraham en Anna Frederika hier gevierd zijn? Op zaterdag 31 juli was er zowel in het Koffijhuis als het Klein Schuttershof een ‘Groot bal, Vauxhall en Illuminatie’. Voorafgaand op 29 juli en aansluitend tussen 1 en 4 augustus trad de mechanicus J.L. Emanuel in het Koffijhuis op met ‘bijzondere proeven … in de Tours-d’Adresse, Physique en Mechanique Instrumenten, gedresseerde Kanarie vogels enz’. Kortom, het was kermisweek en er was een illusionist geëngageerd om klandizie te verleiden de Markt te verlaten, waar -onder nog veel meer-  maar liefst drie ‘menageries’ te zien waren met olifanten, leeuwen, een panter en een boa constrictor. De aanvang was 20.30 uur en de entree vrij. 

Nieuw Heeren Logement van Oranje, voorheen Koffijhuijs, in de Lange Noordstraat, C 31, nu 36-38. Kopergravure van Daniël Veelwaard naar een tekening van Abraham Krayesteyn (1793-1855), ca. 1825 – Zeeuws Archief, KZGW ZI-0704

Met ingang van 4 februari 1825 werd het Koffijhuis van Hendrik Krayesteyn in de Lange Noordstraat omgezet in het Nieuwe Heeren Logement van Oranje, terwijl Abraham het Klein Schuttershof op oude voet uitbaatte. Na de dood van Hendrik op 14 juli 1831 bleef het logement open, gedreven door de weduwe, zij het voor kort. In november kwam ook zij te sterven, waarop Abraham per 1 januari 1832 het Klein Schuttershof overdeed aan H.J. Jeyskoot. Het logement was met enige regelmaat de verkoopplek van ambulante handelaren, bijvoorbeeld de bontwerkers J. en M. Jacobowicz uit Danzig. Zij waren er in oktober 1836 neergestreken met hun Russisch Magazijn van Pelterijen. 

Het reguliere onderwijsprogramma van de Teeken Akademie vond in de wintermaanden plaats. Dat liet ruimte voor initiatieven in andere jaargetijden. In mei 1836 adverteerde Abraham met een cursus bloemschilderen op papier of zijde oftewel peinture oriëntale dat volgens hem snel te leren was. Aan het einde van het seizoen 1837-1838 stopte hij als tekenleraar aan de academie. Het waarom is onduidelijk. Eind april 1838 zette hij het logement te koop en vertrekt met vrouw en 2 zoons naar een nieuw gebouwd logement in Rozendaal bij Arnhem. We vernemen eerst weer van hem in een rouwadvertentie in de Middelburgsche Courant die de weduwe en de zoons plaatsten naar aanleiding van Abrahams overlijden op 4 augustus 1855. 

Arnold Wiggers

H. Krayesteyn, Dichtregelen, by het graf van den heer A. Meertens …, Middelburg z.j. – ZB Bibliotheek van Zeeland MAG 3193 A 15

Krayesteyn & Krayesteyn I

H, Krayesteyn, De Watergeuzen, of het beleg der stad Middelburg (Middelburg, 1815)- ZB Bibliotheek van Zeeland, MAG 3084 G 10

Met gelijkgestemden een clubje vormen, wie doet of wil dat nu niet? De graad van organisatie verschilt natuurlijk: van officiële vereniging met een bestuur en betaald lidmaatschap tot informeel groepje dat lekker spontaan dingen onderneemt en veel daartussen. De Kunst en Wetenschap bevorderende Maatschappij V.W., opgericht in Amsterdam in 1806, was van het strakke type. De leden heetten ‘fraters’ en het ging er lang geheimzinnig aan toe, met een geheimhoudingsplicht en al. Dat was van de Vrijmetselaars afgekeken. De V en W stonden waarschijnlijk voor de initialen van de oprichters en werden gebruikt om de jaarlijks wisselende ‘code’ op te baseren, wat op den duur werd gestandaardiseerd tot de zinspreuk ‘Vooruitgang door Wetenschap’.

Hendrik Krayesteyn (Krayestein, Kraaijestein) richtte met 13 anderen op 20 september 1818 een Middelburgse afdeling van V.W. op. Lid waren mannen uit de (betere) middenstand die belangstelling hadden voor letterkunde, beeldende kunsten of muziek. De vereniging was in departementen opgebouwd, waarvan Tekenkunst er een was. Eenmaal per week was er een bijeenkomst, waar ook getekend werd. De leiding van een departement schreef jaarlijks een opdracht uit waarmee prijzen te winnen die op een jaarvergadering -waar ook de dames welkom waren- werden uitgereikt. Erg groot is de vereniging in Middelburg nooit geweest: het hoogtepunt lag in 1865 toen er 60 leden waren. Nadien verliep de vereniging en werd in 1904 opgeheven. 

Hendrik was de zoon van een marineman, wiens literaire belangstelling op de zoon overging. Hoewel gedoopt in Rotterdam (14 februari 1771), zal hij in Amsterdam opgegroeid zijn. Hier trouwde hij in april 1792 Anna Margaretha Beijnink (ca. 1774 -1831) en werd op 18 februari 1793 hun enig kind Abraham geboren. Abraham Krayesteyn zal de verbinding vormen met de Teeken Akademie, waarover later meer. Hendrik was verbonden aan de schouwburg in Amsterdam, wat hij verruilde voor een reizend gezelschap. In elk geval vanaf 1815 was Krayesteyn met zijn Nederduitsche-Tooneellisten regelmatig in Middelburg. Op het repertoire stonden ook door de directeur geschreven stukken, sommige met een Zeeuws thema. Zo is er een toneelspel uit 1815 dat het beleg van Middelburg (1573-1574) tot onderwerp heeft. Uit 1817 stamt een ‘zinnebeeldige voorstelling met zang’ dat de opening van de Nieuwe Haven bezingt. ‘Die betrekking bezorgde hem meer kransen en medailles, dan klinkende munt, en deed (…) een vrij aardig kapitaal wegzinken’, schreef Nagtglas in zijn levensbericht over de man. Met wat restte van zijn kapitaal kocht hij een koffiehuis in de Lange Noordstraat. Volgens Nagtglas was dat in 1817 en heette het Heerenlogement van Oranje. Hendrik zelf adverteerde in de Middelbursche Courant van 30 juli 1818 dat hij met zijn zoon (Abraham dus) sinds 3 dagen een (naamloos) ‘spacieus Koffijhuis’ exploiteerde op het adres Lange Noordstraat C 31. Uit de advertenties komt een café naar voren met een kleine kaart (bouillon en beefsteaks), waar op hoogtijdagen bals gegeven werden. In de zomer van 1822 is er een ‘van papier gemaakt panorama’ te bezichtigen. Mogelijk een werk van zoon Abraham, wellicht het gezicht op Boudewijnskerke, een aquarel dat eind juni op de tentoonstelling in de Teeken Akademie had gehangen. Al vroeg was zijn tekentalent ontdekt en in Amsterdam op een behangselfabriek in de leer geweest en zou (weer Nagtglas) in 1817 aan de Middelburgse Teeken Akademie als tekenleraar aangesteld zijn. Dat laatste lijkt onmogelijk. In 1820 werd hij primus naar levend model, een prijs die niet aan leerkrachten werd uitgereikt. 

(Wordt vervolgd)

Arnold Wiggers

Abraham Krayesteyn (1793-1855), Kinderkopje. Tekening in zwart krijt, met wit opgehoogd, op blauw papier. Gedateerd 28 april 1809 – Zeeuws Archief, Verzameling Noordhoek-Lievense, inv. nr. 80

Alexander Neugebauer (1813-1883)

Alexander Neugebauer (1813-1883), Gezicht op het droogdok aan de Dam te Middelburg met de bark Utrecht, allegorische voorstellingen, onder twee afbeeldingen van de werf van de Commercie Compagnie met schip burgemeester Schorer, barge Middelburg-Vlissingen en vrachtschip Arend en boven de wapens van Middelburg (links) en Zeeland (rechts), 1878. [Het droogdok Prins Hendrik werd in 1876 geopend, maar kon pas op 12 mei 1877 in gebruik worden genomen door problemen met de afdichting. Het clipper-fregatschip ‘Utrecht’ was het eerste schip dat gerepareerd werd. Het schip verliet zaterdag 14 juli 1877 het droogdok.] Tekening, in kleur h x b: 59 x 69 cm – Zeeuws Archief, KZGW ZI II 0777

Niet een, maar twee medailles kreeg Alexander Neugebauer in 1837. Toch waren dat niet de hoofdprijzen. De twee grote medailles gingen naar Isaak Hermanus Somon (tekenen naar levend model) en Johannes Christiaan van Miert (bouwkunde). Neugebauer kreeg de kleine medaille namens de koning als primus van de eerste klas naar pleister en de medaille van de Teeken Akademie als primus in de doorzichtkunde (perspectief). 

De naam Neugebauer doet Duits aan en de voornaam van zijn vader, Carl (ca. 1772-1836), doet daar nog een schepje bovenop. Geboren werd Alexander evenwel op 11 april 1813 op het Kanaaleiland Guernsey, waar zijn vader in garnizoen lag. Alexander was er door een ‘prediker’ gedoopt, doch dat alles was niet of nauwelijks vastgelegd, zodat er bij het huwelijk van Alexander in 1839 een gerechtelijke verklaring opgemaakt moest worden, waarin de uit Middelburg afkomstige moeder Cornelia de Baare (1786-1855) liet vastleggen wanneer en waar haar zoon geboren was. Zij moet dus ook op Guernsey geweest zijn. De troepen van Napoleon zijn niet op het eiland geland. Was hij in Britse dienst? 

Geertje Blaas (1814-1898) werd op 23 augustus 1839 mevrouw Alexander Neugebauer en gezamenlijk kregen ze 8 kinderen van wie er 1 jong stierf. Was hij bij de huwelijkssluiting nog maljeniersknecht, bij de aangifte van zijn eerste kind in 1840 was dat maljenier (winkelier in metalen voorwerpen). Bij de volgende 6 tussen 1842 en 1854 stond als beroep schilder. Toen het jongste kind het levenslicht zag, was dat draaier geworden en vervolgens kwamen beide beroepen in het adresboek ook in combinatie voor. 

Maar hij kon nog meer. In de Middelburgsche Courant plaatste hij in 1841 en 1842 een advertentie met in vette letters erboven: Peinture orientale. ‘Ten einde in tien lessen à 50 Cts. Ieder, het Bloemschilderen op eene veel verbeterde … wijze volkomen te leeren’ bood hij zich aan, Nieuwstraat G. 218. De nadruk lag in een advertentie 1856 op het draaien van gepolitoerde en ongepolitoerde houten voorwerpen. Bij een tentoonstelling van nijverheidsvoorwerpen in 1858 exposeerde hij een ‘een dames werktafeltje’, vermoedelijk met door hem gedraaide poten en met chinees lakwerk van G.W. Bergman. Vanuit die activiteiten aan de draaibank kwam hij op een andere service: het herstellen en slijpen op de natte steen van schaatsen.

In 1869 werd hij vermeld als hulponderwijzer en in 1882 en 1883 is hij verbonden aan de dan nieuwe Ambachtsschool als leraar schilderen (jaarwedde ƒ 500) en houtdraaien. Nog in het voorjaar van 1883 hing er in het pand van de Werkmansvereeniging in de Koepoortstraat naast schilderijen van ‘de dillettanten J.F. Schutz en K.S. Frederiks’, schilderwerk van Neugebauer. Mogelijk is dat werk geweest in de sfeer van decoraties, geschilderde wapens of vaandels en banieren, waarmee hij tussen 1867 en 1874 adverteerde. In dat laatste jaar is hij na ook nog op de Glasblazerij (nu min of meer St. Jorisgang), in de Latijnse Schoolstraat en de Bogardstraat geadresseerd te zijn geweest, op het Molenwater bij de Bleek aanbeland. Interessant is dat hij het koninklijk wapen op doek geschilderd, 1 à 1,5 meter groot voor ƒ 6 à ƒ 10 kon leveren, met als pré dat het ook nog gewassen kon worden. 

Arnold Wiggers