Stilstaan bij een portret

[anoniem], Cornelis Krijger (1830-1876), gemeentebouwmeester van Middelburg. Olieverf op doek – Zeeuws Museum, KZGW G1620-01 (zie ook KZGWonline)

Vaak zal hij niet tentoongesteld zijn, dat portret van Cornelis Krijger (1830-1876), ondanks de artistieke kwaliteit en de indrukwekkende lijst. Het schilderij is in augustus 1941 geschonken aan het Zeeuws Genootschap. Schenker was Jacob Jongepier uit Utrecht die wel kon vermelden dat de afgebeelde man Cornelis Krijger was, maar niet wie het geschilderd had. Het Genootschap was er blij mee, het betrof immers de Middelburgse gemeentebouwmeester tussen 1862 en 1876, het jaar waarin hij op 47-jarige leeftijd, blijkbaar na een zwaar ziekbed zo liet zijn weduwe weten, overleed. 

Cornelis was de jongste van 5 zonen van timmerman Gerrit Krijger en Adriana Jacoba de Koster. Het is dan ook niet vreemd om Cornelis op de Teeken Akademie terug te vinden. Vermoedelijk ging hij in het winterseizoen 1845-1846 voor het eerst naar de Teeken Akademie. Hij volgde tekenen naar ornament, waarmee jongens die iets in de bouw deden vaak begonnen. Hij sloot die leergang af als beste van de klas. Mocht hij verder gegaan zijn met tekenen naar prent en pleister, dan heeft hij daar niet in uitgeblonken. Dat deed hij wel vanaf 1850 in de bouwkunde, waar hij in september 1854 de grote zilveren medaille ‘vanwege de koning’ in ontvangst mocht nemen. Helemaal zeker dat het een en dezelfde Cornelis Krijger betreft, is niet met zekerheid te zeggen: het zijn wel erg veel jaren op de academie en er liepen tegelijkertijd meerdere jonge mannen met de naam Cornelis Krijger door Middelburg.

‘Onze’ Cornelis was bij het in ontvangst nemen van zijn onderscheiding bijna een half jaar getrouwd met de uit Zierikzee afkomstige Agatha Phaff (1824-1899). Het echtpaar zou kinderloos blijven. Zijn carrière maakte Cornelis bij de gemeente Middelburg. Hij werd aangesteld als gemeenteopzichter over de bouwwerken en promoveerde na het overlijden van Gerardus Hendrik Grauss in januari 1862 tot gemeentebouwmeester. Zou dat het moment zijn geweest waarop hij zich heeft laten portretteren? Naar de maatstaven van nu zou de dan 32-jarige er wel erg ouwelijk uitzien, maar omdat elk grijs haartje in zijn zorgvuldig gestileerde haardos ontbreekt, zal het niet ver uit de buurt zijn. Het kan ook uit 1866 stammen, toen het nieuwe Gasthuis aan het Noordpoortplein in gebruik werd genomen. Een ‘mega-klus’ met vele hobbels, die onder zijn opzicht tot een goed einde werd gebracht. Het was gebruikelijk dat de stadsarchitect ook architect bij de Godshuizen was, de instelling waaronder het Gasthuishuis viel. Ontwerper van het markante gebouw was Krijger niet. Het in neogotische stijl opgetrokken ziekenhuis dat reeds lang weer afgebroken is vloeide uit de tekenpen van zijn voorganger Grauss. De vormtaal van Krijger is nauw verwant aan die van Grauss, wat goed te zien is aan het voormalige gemeentehuis van Arnemuiden uit 1865. Een gevel met pinakels op de hoeken en kantelen die hij in enkele weken uit zijn mouw schudde. Een typisch geval van schnabbelen overigens, want wat doet de gemeentebouwmeester van Middelburg in de gemeente Arnemuiden? Dat bijverdienen zou nog een rol gaan spelen in een rel rondom Krijger die de beste man zwaar aangepakt zal hebben, waarover later meer.

Arnold Wiggers

Gasthuis aan het Noordpoortplein omstreeks 1900 naar het ontwerp van G.H. Grauss uit 1862 – Zeeuws Archief, KZGW Zelandia Illustrata, Collectie Prentbriefkaarten nr. 3425
(Voormalig) Gemeentehuis van Arnemuiden in de Langstraat naar een ontwerp van C. Krijger, 1865. Prentbriefkaart. Opname van de firma J. Torbijn van voor mei 1961 – Zeeuws Archief, Fotoarchief J. Torbijn, Goes, nr ARN-35

De gemeentebouwmeester Will

Ontwerp voor een gebouw bevattende kantoren voor den ijk van maten en gewichten benevens voor den waarborg van goud en zilverwerken te Middelburg. Steendruk naar een tekening van J.H. Will. Ca. 1878. In 1878 werd het Provoosthuis op de Dam Noordzijde dat hier stond afgebroken en werd dit gebouw gerealiseerd. Opening was in april 1879 – Zeeuws Archief, KZGW ZI-II-0454

De derde generatie Will, Johan Hendrik (1843-1890) sloot in 1863 zijn opleiding bouwkunde aan de Teeken Akademie af met de grote zilveren medaille vanwege de koning als primus bouwkunde. Na zijn opleiding was hij op verschillende plaatsen onder meer in Bergen op Zoom en Wemeldinge opzichter. Dat was hij ook in 1873 toen hij Aletta de Heer trouwde, maar dan in Vlissingen bij de hagelnieuwe spoorwegen. 

In die hoedanigheid nam hij najaar 1876 zitting in een vierkoppige commissie die een voordracht voor een nieuwe gemeentebouwmeester in Middelburg moest doen. Na een ziekbed was Cornelis Krijger na 14 jaar trouwe dienst overleden. Tijdens zijn afwezigheid was Krijger vervangen door gemeenteopzichter J.C. van der Hell, die ook in de commissie zat. Dan waren er nog twee heren van buiten: F.E van Erkel uit Dordrecht en J.P. Rozendaal uit Arnhem. Belangstelling voor de functie was er voldoende volgens de Terneuzensche Courant van 2 september 1876: meer dan 30 gegadigden hadden zich aangemeld. In de raadsvergadering van 29 september moest de commissie melden dat ze er nog niet uit waren. Tijdens de raadsvergadering van 12 oktober lag dan toch een voordracht ter tafel waaruit de achttien raadsleden kiezen: Van Erkel, Van der Hell en Will. Nadat Van der Hell tweemaal weliswaar de meeste stemmen had gehaald, maar geen meerderheid, werd besloten te stemmen tussen de nummers 1 en 2: Van der Hell en Will. De laatste kreeg met 8 stemmen 1 stem meer dan Van der Hell en werd de nieuwe gemeente bouwmeester. Het verschil werd gemaakt door een ongeldige stem. We mogen hopen dat de verhouding tussen gemeente bouwmeester en gemeenteopzichter niet onder deze stemming heeft geleden …

Het traktement (of zoals het ook nog werd genoemd: jaarwedde) bedroeg ƒ 1600, evenveel als de burgemeester ontving, wat wel geen voltijdsbaan zal zijn geweest. De gemeenteopzichter stond jaarlijks voor ƒ 1500 in de boeken. De gemeentesecretaris ontving ƒ 2000 en was daarmee de bestbetaalde gemeentelijke ambtenaar. Voor 1882 hadden burgemeester en wethouders een verhoging tot ƒ 2000 van het jaargeld voor de gemeentebouwmeester op de begroting gezet om hem daarmee op het niveau van de directeur van de gasfabriek te brengen.

Raadslid Snijders was het hier niet mee eens. Dit zou de titularis een verkeerd signaal geven, als werd hij beloond. Snijders betoogde dat Will onbehoorlijk met zijn ondergeschikten omging, inwoners onheus bejegende, niet correct met aannemers omging en zijn ontwerpen en toezicht dringend verbetering benodigden. Hij vond hem niet onafhankelijk genoeg, waardoor de gemeente niet de kwaliteit kreeg waar naar gestreefd moest worden. Tenslotte betichtte hij Will ook nog van ‘beunhazerij: hij deed karweitjes voor derden. ‘Ik heb mij bij de benoeming van J.H. Will tot gemeentelijk bouwmeester schromelijk vergist, zo sprak hij. De verhoging ging desalniettemin toch door.

Van Will is onder meer het ontwerp van het Tentoonstellingsgebouw op het terrein van het Schuttershof uit 1887. Bij de opening kreeg hij veel lof toegezwaaid over het ontwerp, waarbij naar buitenlandse voorbeelden was gekeken. Dat het gebouw uiteindelijk niet voldeed lag gedeeltelijk aan de uitvoering (lekkende ramen), maar nog meer aan een gebrekkige programmering. 

Met Johan Hendrik Will kwam de reeks bouwkundigen van de familie Will tot een einde: zijn zoon George Jacob werd bloemist te Terneuzen.

Arnold Wiggers

Foto J. Bitter, Dam (Noordzijde) 37 (met Simca 1300/1500), 1976-03-09 – ZB Beeldbank Zeeland recordnr 65959
Foto H. Roelse, Dam Noordzijde met links het Provoosthuis (dubbele pand) en rechts het Huis St. Jan (nu Dam 39), ca. 1870 – ZB Beeldbank Zeeland recordnr. 550

Aannemer George Jacob Will 

Links de gymnastiekzaal ca. 1910-1920 (eerst refter, daarna geschutgieterij en nu Statenzaal). Prentbriefkaart – KZGW, Zelandia Illustrata, Collectie Prentbriefkaarten nr. 3175

In 1856 werd timmerman George Jacob Will (1812-1893) door het gemeentebestuur aangesteld als tegenschatter, wat tegenwoordig taxateur zou heten. Toen de schoolcommissie eind 1864 bij het gemeentebestuur aandrong op de inrichting van een gymnastieklokaal en zij daarvoor de voormalige geschutgieterij, ooit de refter van de Norbertijnen en toentertijd opslagruimte voor gemeentegoederen (en nu Statenzaal) op het oog hadden, werd Will gevraagd daar eens bedragen voor te noemen. Hij meende dat een dergelijke inrichting ƒ 3.400 tot ƒ 3.600 zou gaan kosten. Daar kwam bij dat ook de inspecteur van het middelbaar onderwijs zich had gemeld. Nu het erop leek dat in februari 1867 een HBS in Middelburg van start zou gaan, moest daar ook gymnastiekonderwijs voor geregeld worden. Van de hand van gemeentebouwmeester Cornelis Krijger (opgeleid aan de Teeken Akademie) lag op de gemeenteraadsvergadering van 28 december 1864 een verslag voor waarin hij de ontruiming van het pand en de inrichting tot schoolgebouw beschreef. Hij meende dat voor deze werkzaamheden ƒ 2.500 benodigd zouden zijn. Het voorlopig eind van de beraadslaging in de gemeenteraad was de toewijzing van de ruimte, maar het bedrag werd aangehouden. Het lokaal zou er komen. 

In feite was timmerman George Jacob Will een aannemer met vermoedelijk een redelijk groot bedrijf. Zijn nieuwbouwproject met drie panden op de hoek Lange Delft en Lange Burg begonnen in april 1859 was in december al zover dat hij tot verkoop of verhuur overging. Hij durfde ook op grote bouwprojecten in te schrijven. Een mooi -letterlijk- voorbeeld is het nieuwe Gasthuis, ontworpen door de stadsbouwmeester (en ook Teeken Akademie leerling en docent) Gerhardus Hendrik Grauss (1807-1862). Eind 1862 lagen 5 inschrijvingen ter tafel waarvan die van Will met ƒ 94.590 de hoogste was. Het verschil met de laagste inschrijving bedroeg meer dan ƒ 20.000 en de bouw ging zijn neus voorbij. De opdracht ging naar Petrus Wolterus Schrauwen uit Montfoort die bij de uitvoering onder meer door de strenge winter van 1864-1865 in de problemen kwam en failliet ging. 

Een belangrijke activiteit van Will lijkt een vorm van makelaardij. Voortdurend adverteerde hij in de Middelburgsche Courant met huizen die te koop of te huur waren, waarbij hij als tussenpersoon fungeerde. Woning- of kamerzoekenden meldden zich ook bij hem, waardoor hij ook ‘woonruimte gevraagd’ advertenties plaatste. Hoezeer goed water gezocht was, bleek uit een advertentie waarin een regenbak te huur werd gevraagd. Gebruikelijk was dat aannemers ook in afbraak deden, wat bij Will maar mondjesmaat uit de advertenties bleek. Bijzonder in die categorie is de advertentie van 24 juni 1873 waarin hij een nette predikstoel, twee koperen kronen, vier dito lustres (= hanglampen of kleine kronen), 32 blakers en vier kerkramen aanbood, vermoedelijk het resultaat van een sloop. Onduidelijk is dan van welke kerk deze materialen afkomstig zijn. 

Zoals het een vakman en succesvol ondernemer betaamde, vervulde George Jacob Will in het Middelburgse (zakelijke) verenigingsleven verschillende functies. Ook binnen de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen was hij een vooraanstaand lid en werd in 1880 gekozen in de Commissie tot oprichting van een ambachtsschool om toe te zien op de kwaliteit van het timmeronderwijs, naast P. Ragut voor het smidswerk en J.J. Worrell voor de schildersopleiding.

Arnold Wiggers

De bouwkundigen Will

Centraal het door G.J. Will in 1859 gebouwde project met 3 woon-winkelpanden op de hoek van de Lange Burg en de Lange Delft. Foto C. Dirksen, ca. 1870 – ZB, Beeldbank Zeeland recordnr. 181460

Gedurende de 19e eeuw zouden nakomelingen van timmerman Johan Hendrik Will en echtgenote Maria Brusselaar hun bouwkundige sporen nalaten in Middelburg, al was het maar op papier. Genoeg stof voor enkele bijdragen in deze reeks.

Johannes George Will werd in Sluis geboren in 1782, maar zou in Middelburg opgroeien. Hij volgde in de jaren 1803 en 1805 en wellicht ook daarvoor en in 1804 gedurende de wintermaanden de lessen bouwkunde aan de Teeken Akademie. Hij sloot die ‘zekere’ jaren als primus de cursus af en zal bij zijn leermeester Willem van Beaumont een goede indruk hebben achtergelaten. Want hoewel de omstandigheden in deze jaren ronduit slecht waren, werd hij in 1808 toch als extra docent bouwkunde aangesteld naast Van Beaumont. Dat zou hij tot 1831 blijven. Daarnaast was hij timmerman, zonder dat duidelijk is of hij een eigen zaak had. In 1814 trad hij in het huwelijk met de Axelse Elisabeth Snoep. De bruid was 57 en de bruidegom 32. Elisabeth overleed in 1829. Een tweede huwelijk sloot hij met Geertruida Jacobs uit Arnemuiden in 1838, op dat moment 45 jaar oud. Bij zijn overlijden ging de erfenis naar zijn broers en de kinderen van zijn reeds overleden broer Christiaan Herbert. Weduwe Geertje hield bij leven het vruchtgebruik van de nalatenschap.

Christiaan Herbert Will was getrouwd met Maria Drakenburg en hun zoon George Jacob (1812-1893) zou zich net als zijn oom en grootvader in het timmeren bekwamen. Uiteraard deed hij dat op de Teeken Akademie. Van zijn oom zal hij vast les hebben gehad, maar of dat aan de Teeken Akademie was, is niet zeker. Immers de enige bekende gegevens zijn dat oom Johannes George in 1831 afscheid nam en George Jacob aan het eind van het seizoen daarop – 1831-1832 – een aanmoedigingsprijs in de tweede klas bouwkunde ontving. Een jaar later kreeg hij weer een aanmoedigingsprijs, nu in de eerste klas. Nu was een zo’n prijs vooral een troostprijs voor nummer twee en dat lijkt hier ook het geval: beide jaren moest hij Johannes Snel voor zich dulden. De zoete wraak zou in 1835 komen toen hij de hoogste onderscheiding voor bouwkunde kreeg.

George Jacob Will begon het jaar erop een eigen ‘Timmer-Affaire’ en wel in de Gortstraat. Niet lang daarna in maart 1837 huwde hij Johanna Pieternella (van Waaijen) Pietersen (1815-1881). Het echtpaar kreeg vijf kinderen, waaronder een tweeling. 

Het bericht over de eerstesteenlegging door burgemeester Paspoort van Grijpskerke op de hoek van de ‘Langendelft en den Langenburg’ op 15 april 1859 is nog wranger dan men destijds kon bedenken. In juni 1857 waren hier drie winkelpanden in as gelegd. Aannemer Will ging hier herbouwen en declameerde bij die gelegenheid een gedicht waarin de regels ‘De steen, door U daar neêrgelegd, Zij nimmermeer door brand geslegt’ voorkwamen. Voor de verslaggever reden om de balk te memoreren die op het verbrande huis Arnemuiden op die plek was aangebracht met ‘God behoede mij voor brand of andere quadere’. ‘Ongelukkig is deze laatste wensch niet vervuld mogen worden!’, zo schreef hij in de Middelburgsche Courant. Ook de nieuwe heilswens van de aannemer zou op 17 mei 1940 gelogenstraft worden.

Arnold Wiggers

Fijnschilder Bergman

Over het cadeau van de Zeeuwen aan koning Willem III bij zijn 25-jarig jubileum in 1874 heb ik het eerder gehad. J.J. Worrell en G.W. Bergman schilderden 112 gemeentewapens voor het boek waarin maar liefst 15.000 namen van contribuanten stonden opgetekend. Het was dan ook niet niets, de nautilusbokaal die de koning van zijn Zeeuwse onderdanen kreeg. Hieronder staat een link, want de afbeelding mag niet zonder meer gepubliceerd worden.

Gijsbrecht Willem Bergman was de zoon van Willem Bergman en Elisabeth de Feijter, geboren in 1819 in Middelburg. Als zoon van een passementmaker (versierselen op uniformen) bezocht hij de Teeken Akademie. Met succes, want hij kreeg vijf keer een prijs. Met de prijs uit 1836 is wat bijzonders aan de hand. Blijkbaar zou de band op 28 mei 1817 uitgedeeld worden, althans die datum is nog steeds op het schildje op de achterkant te zien. Bergman zal er niet mee gezeten hebben of de band nu wel of niet tweedehands was: de inhoud, het boek De Lairesses Groot schilderboek uit 1740, was dat zeker. De band is keurig bewaard gebleven en is sinds 1985 in de ZB.

Bergman heeft in de zaak op de Balans van J.C. Gaal, dirigerend lid van de Teeken Akademie, gewerkt en in 1849 samen met collega J.A. Nellen diens Schilders-Affaire overgenomen. Binnen een jaar was die samenwerking ter ziele en gingen ze ieder met een eigen bedrijf verder. Bergman startte op de Haringplaats en vestigde zich later aan de Nieuwe Haven. 

Naast de ‘grote kwast’ nam Bergman ook het fijnere, decoratieve werk, waaronder beletteringen, voor zijn rekening. Door de jaren heen deed hij verschillende bijzondere opdrachten, zoals het album voor de koning, een drietal borden met adressen van middenstanders en bedrijven die in 1876 bij de Koningsbrug te vinden waren en een versierde preekstoel in de katholieke kerk bij het 25-jarig priesterjubileum van P.C. Groen (1878). De vaandels voor de fanfare Accelerando (1883) uit Sint Annaland en muziekvereniging Hooger zij ons doel uit Sint Maartensdijk (1884) waren ook door hem geschilderd. Bij het 25-jarig jubileum in 1890 van de HBS ‘penseelde’ hij 5 schilden die verschillende schoolvakken verbeeldden. En voor de stand van de azijnfabriek van A.A. Mes Gz. op de reis- en hoteltentoonstelling in Amsterdam in 1895 deed hij het schilderwerk. Zou de firma daar het idee van hun Jugendstil pand in de Pijpstraat (1900) hebben opgedaan? 

Middelburg, Pijpstraat 23, voormalige azijnfabriek A.A. Mes Gz. uit 1900. Foto: Werkgroep Industrieel Erfgoed Zeeland

Het schildersbedrijf -sinds 1884 in de Lage Gortstraat- van Bergman werkte waarschijnlijk met een enkele vaste knecht en een paar knechten die voor het schilderseizoen (als er buiten gewerkt kon worden) aangenomen werden. Incidenteel gaf hij ook les op de Ambachtsschool.

In 1885 stierf Bergmans vrouw Pieternella Catharina Maria de Troije na een (kinderloos) huwelijk van 40 jaar. Bergman vond nieuw geluk bij Maria Catharina Hendrikse, die hoogzwanger als 30-jarige op 1 mei 1896 het jawoord gaf aan de 77-jarige fijnschilder. Hij erkende bij die gelegenheid haar driejarige dochtertje en op 30 juni werd hij vader van Gijsbregt Willem. Op 9 april 1912 werd de naam van de bijna 93-jarige schilder in het overlijdensregister opgetekend.

Arnold Wiggers

Link Nautilusbokaal in de Koninklijke Verzamelingen:

https://www.koninklijkeverzamelingen.nl/collectie-online/detail/fa82791e-c57e-5625-9ac1-9fbe7ea94739

Net echt marmer schilderen

Als er ergens in Middelburg sprake is van marmer nabootsen dan is het wel in de Oostkerk. 

Een vak apart. François Machenaud jr. kon het in elk geval.* 

François geboren in 1852 was de zoon van François Machenaud (1825-1911) en Josephina Catharina van der Heijde (1821-1904). Vader François was de jongste van drie kinderen die zonder erkende vader ter wereld kwamen en door Margrietha Catharina Machenaud alleen werden opgevoed. Een ouder broertje volgde de Teeken Akademie op kosten van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Of François op de academie ging, is niet meer na te gaan. 

François jr. bezocht de school in de St. Pieterstraat wel. In 1866 kreeg hij een eervolle vermelding. In het allerlaatste jaar dat de Teeken Akademie lessen verzorgde en prijzen uitdeelde, 1867, kreeg hij een kleine koperen medaille in de klasse naar ornament, eerste afdeling. 

François sr. vestigde zich in 1871 als meester schilder in de Nieuwstraat. François jr. zal bij andere meesters in de leer zijn geweest om uiteindelijk bij vader in de zaak te gaan. De timmermansdochter Helena Catherina van der Harst (1855-1942) dreef vanuit dat adres na haar huwelijk in 1881 met de jonge François een naaiatelier. Het huwelijk bleef kinderloos.

Zoon werd op den duur medefirmant, wat ze wereldkundig maakten in een advertentie in de Middelburgsche Courant van 7 maart 1887.

François jr. had inmiddels naam gemaakt met zijn kunde in het schilderen van ornamenten. De Firma L. Vogel in Middelburg produceerde met succes brandkasten. De gemeente Veere had er een besteld om daarin de beroemde beker van Maximiliaan te exposeren. In november 1884 was die kast klaar en werd vol trots getoond aan belangstellenden, waaronder de krant. Vuur en inbraakvrij, dat sprak van zelf. De hoogte bedroeg 135 cm en de diepte 57 cm. Gedragen werd de kast door leeuwenklauwen en gedekt door kunstig snijwerk van G.J. den Hollander. De wapens van Bourgondië en Egmont, als graaf van Buren, waren op de kast aangebracht door François jr. De eigenlijke bewaarplaats van de beker in de kluis was van spiegelglas met een loket waarin de giftbrief bewaard kon worden 

Door de jaren heen werd François jr. ingezet bij het ontwerpen en schilderen van jubileumborden en bijzondere interieurs zoals de verbouwde Stadsschouwburg in 1894. De erepoort in 1894 op de Rouaanse Kaai -waar hij inmiddels woonde- ter gelegenheid van het bezoek van de Emma en Wilhelmina (de Koninginnen) aan Middelburg kwam uit zijn koker, evenals het bord boven het huis van de W. Polman Kruseman in de Molstraat. De ‘gebrandschilderde ramen’ in de Engelse kerk ter gelegenheid van Victoria’s 50-jarig ambtsjubileum in 1898 verzorgde hij ook; in feite opgeplakt papier.

Zijn kennis deelde hij graag: hij adverteerde met cursussen ‘nabootsen in hout- en marmer ornamenten schilderen’ en ‘teken- en letterschilderen’. 

Nu maar hopen dat het monumentaal geschilderde marmer in een voor iedereen toegankelijke Oostkerk te bewonderen blijft. 

Arnold Wiggers

* Het is onbekend of F. Machenaud jr. dat ook in de Oostkerk deed.

de kluis met beker van Maximiliaan – Zeeuws Archief, Historisch-Topografische Atlas Veere (HTAV), nr 1538

Sober en onomkoopbaar

Erasmus II Quellinus, Manius Curius Dentatus, de geschenken hem door de Samnieten aangeboden, versmadende, 1671. Schilderij in 1788 door Isaak Winckelman aangeboden aan de Teeken Akademie. Foto uit de catalogus Lepke, Berlijn, veiling 19-11-1910, kavel nr. 149 – Bron: RKD

Zou Izaak Winckelman met zijn gift in 1788 van het schilderij ‘Marcus Curius Dentatus, de geschenken hem door de Samnieten aangeboden, versmadende’ een signaal hebben willen afgeven? 

Izaak Winckelman (1723-1796) kwam in Vlissingen ter wereld, wat de familie niet weerhield om hem in Middelburg naar de Latijnse school te sturen. Zoals gebruikelijk verliet hij deze school met een in de Wandelkerk uitgesproken oratie, waarin hij toch wel even wilde stilstaan bij zijn geboortestad. De rede heette Laus Flissingae (Vlissings lof). Studeren deed hij vervolgens in Groningen, waar hij promoveerde in de rechten. Terug in Vlissingen bekleedde hij het secretarisambt, werd burgemeester en maakte deel uit van verschillende staatscommissies. In 1771 ontmoette hij zoveel weerstand in de Vlissingse raad dat hij zijn functies neerlegde. Wonen ging hij ’s winters in Middelburg, terwijl de zomers werden doorgebracht op het buiten Triton, vlak bij Der Boede onder Koudekerke. Gehuwd was hij met Magdalena Johanna Schorer en na haar overlijden in 1766 trouwde hij in 1770 de Vlissingse burgemeestersdochter Susanna Johanna de Chuy. In de Middelburgsche Courant komt hij in 1778 voor als commissaris-generaal, wat waarschijnlijk duidde op zijn functie als ontvanger van de 100ste en 200ste penning. Winckelman betrokken bij verschillende genootschappen, waarvan het voorzitterschap van het Zeeuwsch Genootschap, destijds gevestigd in Vlissingen, de hoofdmoot van zijn activiteiten uitgemaakt zal hebben.  

M van Manius (en niet Marcus, zoals zijn naam vaak fout geïnterpreteerd is) Curius, bijgenaamd Dentarius – hij zou met tanden geboren zijn – leefde in de derde eeuw voor Christus en was een Romeins militair en politicus. Afkomstig uit de stand van Plebejers (= niet adelijken) stond hij pal voor deze bevolkingsgroep. In de oorlog tegen de Samnieten zou een delegatie hem hebben willen omkopen, maar de Romeinse veldheer had meer belangstelling voor de rapen die hij aan het roosteren was. Hij heerste liever over de bezitters van goud dan het goud zelf te bezitten, zo zou hij gesproken hebben. In de Romeinse geschiedschrijving wordt zijn onkreukbaarheid en sobere levensstijl geroemd.   

Het schilderij met Manius Curius en de Samnietische delegatie dat Winckelman bij het 10-jarig bestaan aan de Teeken Akademie aanbood was van Erasmus II Quellinus (1607-1678) uit 1671. Deze schilder uit een Antwerpse schildersfamilie was het toonbeeld van de Contra-Reformatie, wat niet wegnam dat hij ook werk heeft geleverd voor het nieuwe stadhuis van Amsterdam, het Paleis op de Dam. Laat hier nu ook van Govert Flinck een net iets ouder schilderij (1666) hangen dat hetzelfde verhaal van Manius Curius en de Samnieten verbeeldt. Om het bij Nederlanders te houden, Jan Steen heeft zich eveneens over de stof gebogen. 

Het schilderij van Winckelman ging in 1902 naar de veiling van Frederik Muller in Amsterdam waar het ƒ 150 opbracht. Koper was F.M. Schaffer. Vervolgens dook het schilderij in 1910 op bij veilinghuis Lepke in Berlijn. Hoewel een kunsthistoricus in 1988 het werk in Antwerpen situeerde, is het na 1910 niet meer afgebeeld wat het ergste doet vrezen. 

Arnold Wiggers

Allegorie op de Vrede van Münster (1648)

Adriaen van Nieulandt, Allegorie op de vredestijd onder stadhouder Willem II, 1650. Olieverf op doek, 136 x 105 cm – Rijksmuseum SK-A-1995

De laatste keer dat het schilderij uit de titel van Adriaen van Nieulandt (1587-1658) in Middelburg voor het publiek te zien was, zal op de Oranjetentoonstelling van in 1898 geweest zijn. Prinses Wilhelmina werd in dat jaar op 31 augustus 18 en besteeg de troon, wat uitgebreid gevierd werd, ook in Middelburg met optochten, vuurwerk en een tentoonstelling. 

Het Zeeuws Genootschap nam het voortouw tot het inrichten van een tentoonstelling in zijn pand aan de Wagenaarstraat, of preciezer, in de Zelandia-Illustrata Zaal in de aanbouw, waar nog steeds Bibliotheek boven de buitendeur staat. Een provincie brede commissie met klinkende namen werd opgetuigd om het geheel cachet te geven. De tentoonstelling die op 21 augustus plechtig werd geopend was afgeladen met allerlei Oranje-parafernalia; portretten, serviesgoed, vaandels, munten, penningen, archiefstukken en dat schilderij van Van Nieulandt. De foto’s getuigen ervan. De Middelburgsche Courant kwam kijken en de recensie was minzaam. Druk was het niet, schreef de redacteur. Toch zouden tot 5 september 1003 personen een kaartje kopen. Met een doorsnee prijs van ƒ 0,25 kon dat niet verhinderen dat er verlies gedraaid werd. 

Er werden niet alleen Genootschapsspullen getoond. In de kranten was nadrukkelijk onder het lezende publiek naar interessant materiaal gevraagd. Links en rechts was ook bij archieven geleend. De Teeken Akademie zond een topstuk in. Bij het overlijden van mr. Nicolaas Cornelis Lambrechtsen van Ritthem in 1823 bleek deze de academie met een bijzonder schilderij bedacht te hebben, een Allegorie op de vredestijd onder stadhouder Willem II, zoals het tegenwoordig heet. Nu was Lambrechtsen tot aan zijn dood de drijvende kracht achter het Genootschap geweest, dus was het helemaal mooi dat dit schilderij in het Museum van het Genootschap voor de duur van de tentoonstelling kwam te hangen. Ietwat vreemd is het wel dat uitgerekend Lambrechtsen dit schilderij bezat. In de Patriottentijd was hij nogal op de hand van de Patriotten geweest, wat hem in 1787 op plundering van zijn huis in Vlissingen door het Oranjegepeupel kwam te staan. 

De allegorie op de Vrede van Münster, geschilderd in 1650, is een imposant schilderij met een enorme, bewerkte lijst, op zichzelf al een kunstwerk, vandaar dat eigen registratienummer. Het doek toont Frederik Hendrik (die de Vrede net niet mee zou maken) op een triomfwagen, getrokken door de maagden Rechtschapenheid, Fierheid, Rechtvaardigheid en Voorzichtigheid. Op de wagen personificaties van Vrijheid, Godsdienst, Victoria, de Republiek en de Nederlandse Leeuw. Linksonder staan Minerva, Venus en Juno te wachten. Op de voorgrond ligt Oorlog geboeid en ook de grote rivieren komen op het schilderij terug. Helemaal rechts achter de bazuinspeler kijkt Van Nieulandt de beschouwer aan. Linksboven krijgt Willem II (die in hetzelfde jaar 1650 onverwacht kwam te overlijden) uit handen van Vrede de olijftak. 

Ook dit schilderij werd eind 1902 naar Amsterdam vervoerd waar het op 9 december in de veiling bij Frederik Muller van eigenaar verwisselde. Het schilderij werd afgehamerd op ƒ 930 en met alle extra kosten mocht het Rijsmuseum voor ƒ 1.070 zich de nieuwe eigenaar noemen. 

Arnold Wiggers

Gezicht op de Zeeuwse Oranje-tentoonstelling, 21 augustus – 5 september 1898 in het Museum van het Zeeuws Genootschap ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina. Links aan de wand het schilderij van Van Nieulandt uit 1650 – Zeeuws Archief, KZGW ZI-III-0370-1
Gezicht op de Zeeuwse Oranje-tentoonstelling, 21 augustus – 5 september 1898 in het Museum van het Zeeuws Genootschap ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina. Op de achterwand hangt het tapijt met het portret van Willem van Oranje, het sluitstuk van de reeks wandtapijten besteld door de Staten van Zeeland voor hun vergaderruimte in de Abdij – Zeeuws Archief, KZGW ZI-III-0370-2

Dürer, Gossaert, Van der Weyden of …

Aert van den Bossche (toegeschreven aan) (volgens Rijksmuseum) / Rogier van der Weyden (navolger van) (volgens Mauritshuis), Augustinus offert aan een afgod van de Manicheeërs, olieverf op paneel, ca 1480 – Mauritshuis inv.nr. 844 (bruikleen van het Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-2057)

In het jubileumboek ‘Om prijs en plaats’ uit 2004 schreef Jan de la Hayze over de 7 oude schilderijen uit het bezit van de Teeken Akademie die in 1902 bij Frederik Mulder in Amsterdam werden geveild. Is er iets ter aanvulling te vinden? Over Joachim de Beuckelaers De Vismarkt schreef ik eerder. Ook bijzonder: een kostbaar, anoniem gotisch schilderij. 

De Middelburgse regent mr. Willem Aarnout Kien van Citters (1756-1794) schonk in 1787 bij het betrekken van het Museum Medioburgensis een -naar men destijds dacht- echte Albert Dürer, ‘Salomon die aan de afgoden offert’. Dürer viel als maker al snel af. In de loop van de negentiende eeuw kwam Jan Gossaert van Mabuse bovendrijven, totdat Frederik Nagtglas daar vraagtekens bij zette. Victor de Stuers, de grote restauratiearchitect en kenner van de gotiek, meende zelfs een signatuur op het schilderij ontdekt te hebben: Bus of Buys, maar wie dat dan geweest moest zijn, bleef onduidelijk. Het werk werd in de catalogus van Müller in 1902 maar toegeschreven aan een Primitieve Vlaamse Meester. 

Het Rijk bood € 5.900 en het stuk ging naar het Rijksmuseum. Volgens de IISG-koopkrachtformule zou dat nu zo’n € 85.000 zijn. Veel geld; maar beslist onvoldoende, mocht het heden ten dage op de markt komen. In 1948 werd het paneel van 97 x 68 cm in bruikleen gegeven aan het Mauritshuis. Behalve vervaardiger, werd ook de voorstelling heroverwogen. Volgens de laatste inzichten kijken we naar Augustinus die een offer brengt aan een afgod van de Manicheeërs. Nog in de jaren ’90 heette de maker een onbekende meester die het werk rond 1480 geschilderd zou hebben.

Wie de sites van beide instellingen bezoekt, verwacht dezelfde informatie aan te treffen over het schilderij. Inderdaad vermelden beide dat Kien van Citters bezitter van het werk is geweest. Na hem zou mr. Nicolaas Cornelis Lambrechtsen van Ritthem (1752-1823) het stuk bezeten hebben en het aan de Teeken Akademie hebben gelegateerd. Zo ging het echter niet. Hier zal het Rijksmuseum 2 schilderijen door elkaar hebben gehaald, waarover een andere keer meer. Over de voorstelling (Augustinus) en het jaar van vervaardiging (1480) zijn de instellingen het eens, zij het met een vraagteken. 

De vervaardiger is andere koek. Het Mauritshuis voert nu op basis van een toeschrijving in een catalogus uit 2004 een navolger van Rogier van der Weyden op. Het Rijksmuseum heeft een uitgebreide documentatie op zijn website staan waarin de Brusselse schilder Aert van den Bossche als meest waarschijnlijke vervaardiger wordt aangewezen. Onderzoek leverde op dat ‘ons’ schilderij onderdeel van ten minste een drieluik geweest is waarvan de andere delen in Dublin en Parijs zijn. Op de laatste is ook een nog niet geheel afgebouwde Brusselse kerktoren te herkennen, die tussen 1480-1485 werd voltooid. De datering is goed onderbouwd.

Een bruikleen, dus op zaal? Welnee. Dit schilderij uit de boedel van de Teeken Akademie is net als de Vismarkt tot het depot veroordeeld. 

Arnold Wiggers

Blik op de Vismarkt (maar niet in Middelburg)

Joachim Beuckelaer, De Vismarkt, olieverf op doek, gesigneerd en gedateerd 1574 – Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, inv.nr 814

Nu het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen (KMSKA) na jaren verbouwen eindelijk weer geopend is en lovende kritieken krijgt voor de nieuwe inrichting wordt het tijd daar eens rond te kijken. Al was het maar omdat er een lijntje met de Teeken Akademie is: De Vismarkt van Joachim Beuckelaer (1530-1575). Helaas niet op zaal, maar de website van het museum maakt het mogelijk om in het depot te kijken, of nou ja, te zien wat er nog meer is. 

Marie de Man is de enige bron over de komst van het werk naar De Teeken Akademie. In 1921 heeft zij uit het notulenboek opgetekend dat het in 1793 werd geschonken. Helaas vermeld ze niet door wie. Bijna twintig jaar later op 17 mei 1940 gingen de oudste notulenboeken met het Stadhuis in de grote stadsbrand ten onder, dus blijft de schenker een raadsel. 

Beuckelaer was een Antwerpse schilder, dus zo verkeerd hangt het werk in het KMSHKA niet. Maar jammer is het tòch dat De Vismarkt (gesigneerd en gedateerd 1574) niet meer in Middelburg hangt. Dat heeft het na het stoppen van de lessen in 1867 nog wel een poos gedaan, net zoals de andere oude schilderijen en portretten die vooral om na te tekenen in het schoolgebouw hingen. Omdat het gebouw nog tot 1893 in eigendom was en gewoon als school in gebruik bleef, zullen de werken er voorlopig gebleven zijn. De meest bijzondere schilderijen waaronder het werk van Beuckelaer werden in 1889 in het Kunstmuseum ondergebracht. Bij de verkoop van het gebouw in 1893 verhuisden de nog aanwezige spullen naar het Museum van het Zeeuws Genootschap om op de duur geschonken te worden. 

Jammer genoeg voldeed het Kunstmuseum in het Schuttershof niet: het glazen dak bleef lekken en te vaak moest er met stukken gesjouwd worden om plaats te maken voor een tijdelijk evenement. In 1902 werden de stukken teruggehaald om te verkopen. Een schoorsteenstuk van J.H. Koekkoek vond onderhands een koper en de overige 7 schilderijen werden door Frederik Muller in Amsterdam geveild.

De Vismarkt van Beuckelaer ging voor ƒ 700 naar de heer De Coninck. Aan zijn naam te zien zal het een Vlaming geweest zijn, die mogelijk deel uitmaakte van de vereniging Artibus Patriae, een club van notabele Antwerpenaren die kunst kocht om aan het KMSKA te schenken. Het kan ook dat hij in opdracht van het Artibus-lid Oscar Nottebohm heeft geboden, die het schilderij meteen in 1902 heeft geschonken. Oscar Nottebohm (1865-1835) was een telg uit een rijke familie die vele mecenassen voor de Sinjorenstad heeft voortgebracht. 

Nog even voor de goede beschouwer. Kunsthistorie zien in het werk De Vismarkt van Joachim Beuckelaer behalve een vismarkt, allerlei verwijzingen naar de standenmaatschappij, religie en erotiek. En ook vooral een mogelijkheid om mooie vrouwen af te beelden.

Arnold Wiggers