J. H. Reijgers, inspecteur van ’s Lands Gebouwen

De oostelijke muur van het Muntplein in de abdij, voor de restauratie in 1890, vervaardiger onbekend – Beeldbank Zeeland recordnr. 181484

Op de laatste dag van januari 1823 kwam Abraham Voerman op 71-jarige leeftijd te overlijden, in leven inspecteur van ’s Lands Gebouwen. Een benoeming voor het leven, een eer die Johannes Hubertus Reijgers (1767-1849) vervolgens toekwam. Hoewel eer? Sinds 1821 was het beheer en het onderhoud van de gebouwen waar ze gebruik van maakte, bij de provincie gekomen. En daar was het geen vetpot. Alles wat enigszins bouwvallig was, werd opgeruimd. De sinds augustus 1826 aangestelde commissaris des konings jhr. Ewoud van Vredenburch signaleerde een ‘buitengewoon havenloze en onbetamelijke staat’ van de huisvesting, waarmee hij zowel de kantoren als zijn eigen woning in het Abdijcomplex bedoelde. Vooral met de voormalige Munt op het Kloosterhof had hij ideeën.

De zuidelijke muur van het Muntplein in de abdij, voor de restauratie in 1890, vervaardiger onbekend, herkomst Inboedel/archief Hendrikse – Beeldbank Zeeland recordnr. 181483

Omwille van die Munt was er al in 1580 flink ingegrepen in de bebouwing rond de Kloosterhof.  Zo waren er doorgangen naar de Groenmarkt en het Koorkerkhof gemaakt. Ten tijde van de Republiek in 1736 hadden de dagelijkse bestuurders uit Vlissingen en Middelburg die in de Abdij hun woning hadden de zo ongeveer aanpalende Kapittelzaal verbouwd tot stal. Onder gouverneur jhr. Van Doorn was in 1819 die stal nog uitgebreid en van een koetshuis voorzien. En de sloop ging door. Volgens Nagtglas ging het zo: ‘… en korte jaren voor zijn dood werd hem (= Reijgers) de post opgedragen van Inspecteur der Landsgebouwen. In die betrekking heeft de goede oude man zich, naar het schijnt, niet kunnen verzetten tegen de aandrang van den toenmaligen gouverneur van Zeeland, om de fraaie booggewelven … te doen afbreken, ten einde den stal van jhr Ewoud van Vreedenburch wat meer licht te bezorgen’. 

Andere bronnen doen er nog een schepje bovenop. De reden om de gewelven op te ruimen was om de koets van de commissaris meer ruimte te geven om te kunnen draaien. Wellicht zullen de andere heren die met hun koets ter vergadering naar de Statenzaal gingen de kaalslag ook hebben kunnen waarderen. Dat het onherkenbaar werd, bewijzen foto’s van voor de restauratie van FrederiksAch, wat is er niet afgebroken voor het autoverkeer in de jaren ’60? 

Waarom Reigers wordt voorgesteld als oude man bij de aanvaarding van het ambt, naast tekenleraar aan de Teeken Akademie, is onduidelijk. Ruim 25 jaar heeft hij de functie van inspecteur vervuld en daarin weldegelijk initiatief getoond. Weliswaar zijn onder zijn bewind in 1826 de kloostergangen voor driekwart voor sloop verkocht en tussen 1827-1833 afgebroken, hij heeft ook minutieus de booggewelven getekend waardoor deze bij de restauraties gereconstrueerd konden worden. Ook werden er delen opgeslagen die bij de eerste opknapbeurt in 1897-1899 herplaatst zijn. 

Plattegrond met de booggewelven in de kloostergang rond het Muntplein (met het in 1827 afgebroken lokaal van de smeltoven) in de Abdij te Middelburg, met aanwijzing van de uitgangen, Johannes Hubertus Reijgers 1790/1827 – Zeeuws Archief, KZGW ZI II 528

Na zijn overlijden op 12 maart 1849 werd Reijgers in een necrologie in de Middelburgsche Courant geroemd. Dit voorkwam niet dat toen zijn weduwe in 1864 haar negentigste verjaardag vierde, een anonieme oproep in dezelfde krant verscheen met het verzoek aan de vereerders van haar overleden echtgenoot, de ‘niet in onbekrompen omstandigheden’ op de Kinderdijk levende vrouw te ondersteunen, omdat blijkbaar nog de Provincie noch de Teeken Akademie in een weduwenpensioen voorzag en ze zelf geen kapitaal had. 

Arnold Wiggers

Gezicht op een deel van het Muntplein met de kloostergangen van de Abdij te Middelburg 1895 /1905 – Zeeuws Archief, KZGW ZI Prentbriefkaarten 3190

Graveren en etsen voor overheid en Genootschap

Vier zilveren munten (a-d), gevonden op het strand oostwaarts van Domburg, met verklaring van de vondst in augustus 1817, Johannes Hubertus Reijgers – Zeeuws Archief, KZGW, ZI III 464-1

Behalve vaardig met schaar en mes was tekenaar Johannes Hubertus Reijgers ook bedreven in de techniek van het etsen en graveren. De politieke ontwikkelingen boden daar kansen. De Fransen waren in mei 1814 eindelijk ook van Walcheren vertrokken en de verschillende bestuurslagen konden opnieuw ingesteld worden. En waaraan heeft een nieuw bewind meer behoefte dan om zich te onderscheiden van zijn (verfoeide) voorganger. J.H. Reygers en de zilversmid D.H. Weissich adverteerden als compagnons in oktober 1814 tweemaal dat zij kunnen ‘maken en graveren alle soorten van Wapens, Stempels, Signetten (= zegelstempel of -ring) en Letters, om in Lak, Wasch, Ouwels, Inkt en Papier te drukken (met de daarbij benoodigde Gereedschappen), voor Collegien, Administratien, Kantoren van Convooien (= invoerrechten; douane) en Notarissen’.

Wat de exacte relatie -zowel zakelijk als privé- tussen Weissich en Reijgers was, blijft onduidelijk. Directe familierelaties tussen hen of hun (vier; beide heren waren tweemaal gehuwd) echtgenoten lijken er niet te zijn. Daniel Hendrik Weissich werd in 1764 te Zaltbommel geboren en was daarmee drie jaar ouder dan Reijgers. Zijn vader was een Lutheraan uit Hagen in Westfalen, die in 1765 naar Middelburg verhuisde. D.H. Weissich werd in 1801 in het gildeboek van de zilversmeden vermeld. Zijn keurmerk is vooral aangetroffen op sieraden behorende bij streekdracht, een snuifdoos en bijbelsloten. 

Toen in 1815 de koning het Rijkswapen van het nieuwe koninkrijk vaststelde, boden Reijgers & Weissich hun diensten aan om dit op stempels en zegels te snijden. Een laatste advertentie van het tweemanschap verscheen in 1821 waarin zij zich aanbevolen voor het graveren van letters en figuren in alle soorten metalen, glas en kristal. 

Ondertussen was Reijgers met ingang van het seizoen 1814-1815 benoemd als tekenleraar aan de Teeken Akademie. Hij was het die erbij werd geroepen, toen in maart 1817 N.C. Lambrechtsen van Rittthem, president van het Zeeuws Genootschap, in de Koorkerk het graf van rooms-koning Willem II, graaf van Holland en Zeeland ontdekte. Die was in 1256 in West-Friesland gesneuveld en later bijgezet in de Middelburgse abdij. Reijgers tekende onder meer de zerk, de nis en een plattegrond. Inmiddels weten we dat dat niet het graf van Willem, maar van zijn broer Floris de Voogd is. Zie het artikel van P. Henderikx in Archief 2014, waar de tekeningen ook zijn afgebeeld. 

In augustus 1817 werden oostwaarts van Domburg op het strand vier zilveren muntjes gevonden. De vondst werd ook door Reijgers getekend en op een koperen plaat geëtst. Het gedrukte blad werd voorzien van een verklaring en te koop aangeboden voor 5 ½ stuiver bij de boekhandelaren Gebroeders Abrahams (die als krantendrukker het drukwerk wel verzorgd zal hebben), Van de Sande, Van Benthem en Ooms. Wist men destijds de grotere munt te plaatsen rond Lodewijk de Vrome (778-840), bij de drie kleintjes ontbrak toen de kennis. Het zijn sceatta’s, muntjes die rond 700 een belangrijke rol speelden in de handel rond de Noordzee. Een enkele is vermoedelijk in Walachrium, dat voor de kust bij Domburg in zee lag (ligt), geslagen, waarmee Reijgers en Weissich een vroege collega stempelsnijder op Walcheren gehad hebben. 

Arnold Wiggers  

Prijsband geveild

Prijsband van de Teeken Akademie (uitgereikt in 1845) met daarin Pibo Steenstra, ‘Grondbeginselen der meetkunst’ (Leiden, 1820) – foto: antiquariaat Bubb Kuyper, Haarlem

Op 24 november 2021 werd bij antiquariaat Bubb Kuyper in Haarlem een prijsband van de Teeken Akademie in Middelburg geveild. Doordat op het achterplat de datum van de prijsuitreiking in een fraai medaillon werd gestempeld, weten we dat de prijs op 23 juli 1845 werd geschonken. Aan wie? Dat weten we niet. De opdracht is helaas uit de band verwijderd. 

Voor de negentiende eeuw is er in dat soort gevallen dan de Middelburgsche Courant waar de prijswinnaars jaarlijks werden opgesomd. Niet altijd is dan precies te reconstrueren wie welke band kreeg, maar het was een goede gewoonte om nuttige boeken te geven. Deze prijs bevat het boek van Pibo Steenstra, Grondbeginselen der meetkunst (Leiden, 1820), waardoor het wel een prijs zal zijn geweest voor de beste leerling in bijvoorbeeld de tweede of derde klas bouwkunde. Hoe hoger de klas, hoe groter het boek meestal, en hier hebben we een octavo-formaat boek dat weliswaar fraai is, doch niet al te groot is. Hoewel het een relatief nieuw boek is, betreft het een van de vele herdrukken van een werk waarvan de oudste versie teruggaat tot 1769. Er was trouwens ook een druk uit 1825, dus wellicht was het toch niet al te duur op de kop getikt bij Van Benthem & Jutting.

De prijswinnaar moet zuinig geweest zijn op zijn boek. De leren boekband ziet er nog mooi uit en heeft op het voorplat een medaillon met het motto van de Teeken Akademie ‘Vernuft en Vlyt’ en op het achterplat zoals gezegd op een soortgelijke manier de datum van de prijsuitreiking. Zoeken in de Krantenbank Zeeland naar de Middelburgsche Courant uit 1845 heeft een onaangename verrassing in petto: dat jaar is verloren gegaan. Althans, de jaargang is niet teruggevonden toen de kranten werden gedigitaliseerd.

Wie zou de band gekocht hebben? De Teeken Akademie in elk geval niet. Hoewel in de statuten staat dat de stichting ook verzamelt, komt het daar in de praktijk niet van. Al was het maar omdat er geen eigen onderkomen is. Een dergelijke band hoort in een grotere bibliotheek thuis. Banden van de Middelburgse Teeken Akademie zijn internationaal gezocht als voorbeelden van bijzonder boekbindersvakmanschap. Toch hebben Zeeuwse instellingen bij mijn weten niet serieus op deze band geboden. De reden: ZB Bibliotheek van Zeeland heeft al meerdere voorbeelden en deze band heeft een groot nadeel: de prijsopdracht ontbreekt. De inhoud, het boek van Steenstra, is trouwens wel aanwezig. De opbrengst werd ingeschat tussen € 200 en €300. Met een hamerprijs van € 250 bleek dat prima ingeschat. Overigens moet daar dan nog afhankelijk van de manier hoe het bod tot stand is gekomen 25,4% of 30,4% bijgeteld worden.

Hoe dan ook, aan de documentatie is weer een band toegevoegd en wie weet krijgen we hem nog eens te zien.

Arnold Wiggers

Stadstekenklas deconstrueert Briët-woningen

Na de geometrische ordening van de vorige les, waarin de stadstekenklas met liniaal en meetkunde de Briët-woningen bestudeerde, zocht de vwo/tto 2 klas vandaag, onder leiding van kunstenaar Liesbeth Labeur, het artistieke avontuur op.

Ter voorbereiding op de meesterproef die volgende week plaatsvindt –het maken van een prent voor de archieven– ging de stadstekenklas vanmorgen eerst fors los op papier. Het doel was om tekenvrijheid te vinden, om alles te durven met inkt op papier. Met verve heeft de klas zich overgegeven aan de les en de tekening gedeconstrueerd, hetgeen veel schik bracht.

De Teeken Akademie bedankt de stadstekenklas van harte voor het mooie artistieke tekenavontuur. Nu de vrijheid gevonden is, ligt de weg naar jullie meesterproef open.

Hieronder een fotoverslag.

De start van het artistieke avontuur – foto: L. Labeur
Na een fietstocht in inkt tekenen we woningen – foto: L. Labeur
Er ontstaat een hele wijk – foto: L. Labeur
Er ontstaat een hele wijk – foto: L. Labeur
De klas durft steeds meer – Foto: L. Labeur
Deconstructie – foto: L. Labeur
De vereenzelviging met de Briët-woningen – foto: L. Labeur

Tekenen en fotograferen

Portret van W.M. van Haaften, ca. 1845, daguerreotype 1/1 plaat, vervaardigd door H.D. Erdegaingh – Prentenkabinet Rijksuniversiteit Leiden

De exactheid waarmee sommige tekenaars hun omgeving vastlegden doet denken aan fotografie. De basis van de fotografie ligt echter in de chemie en het is dan ook niet verwonderlijk dat natuurkundige gezelschappen en vooral apothekers zich met deze toen nieuwe technieken bezighielden. Zo ook Huibert Daniel Erdegaingh die mogelijk in 1842 als eerste een fotoatelier runde en dat nog wel in Middelburg aan het Molenwater M 176 (dat stuk dat voorheen ook Korte Heerengracht werd genoemd). 

Over Erdegaingh als apotheker, controleur bij de Waarborg voor Goud- en Zilverwerken en fotograaf is het nodige gepubliceerd door Adri Verburg en Josephine van Bennekom, In Zeeuws licht gevangen. Fotografie in Middelburg 1842-1870, Middelburg 1994. Geboren werd hij in Middelburg op 27 mei 1806 als zoon van Leendert Erdegaingh en Levina van Maale. Grootvader Huibert Erdegaingh (de van oorsprong vermoedelijk Engelse naam schijnt in Middelburg uitgesproken te zijn als Artegaal) was ‘beurtman’ op Breda en adverteerde in 1774 met ‘Beuke-veeren [= jonge boompjes] bekwaam tot Hagen en Heesters’. Rond 1700 waren er overigens al Erdegainghs in de Breda gevestigd. Vader Leendert specialiseerde zich in afbraakhout van huizen en schepen en behoorde tot de gegoede middenstand. Oom Willem Erdegaingh op de Korendijk was controleur van vis en moet goed hebben kunnen tekenen. In 1836 bood hij zich als ongeveer 67-jarige aan tot het geven van onderwijs in het tekenen. 

Huibert Daniel kon ook tekenen. In 1820 en 1821 werd hij als beste in respectievelijk de derde en tweede klas naar prent door de Teeken Akademie onderscheiden. Op de tentoonstelling ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de academie in 1828 was er ook werk van hem te zien. Na het tekenonderwijs kwam hij in 1824 op de Geneeskundige school en ging hij zijn weg via praktijkervaring in Dordrecht naar een eigen apotheek in Middelburg. Wellicht vanuit zijn chemische achtergrond en omdat zijn zwager er al werkte, werd hij in 1839 controleur bij de Waarborg voor Goud- en Zilverwerken. Dat bleef hij doen, ook toen hij in 1841 de apotheek van de hand deed en zich op fotografie concentreerde. Dat was de daguerreotypie, een techniek waarbij elke opname een uniek werk opleverde. Vanaf ƒ 7 kon een portret gemaakt worden, wat beslist niet voor iedereen was weggelegd. Een werkman verdiende dat bedrag zo ongeveer per week. Voor de betere middenstand kwam een portret wel in beeld, wat volgens de advertentie van 18 augustus 1842 in de Middelburgsche Courant binnen een minuut gepiept was. 

Middelburgsche Courant, 18 augustus 1842, pagina 2 – Krantenbank Zeeland

De eerste advertentie werd ook opgemerkt in de redactionele kolommen en die tekst vond woord voor woord zijn weg als gratis reclame naar de Zierikzeesche Courant en de Vlissingsche Courant. Voor de Zuid-Bevelanders bood Erdegaingh in september 1843 de mogelijkheid zich te laten fotograferen in de Korenbeurs op de Markt in Goes, waar hij een kleine week zijn studio had ingericht. De vanaf prijs lag hier met ƒ 6 iets lager dan in Middelburg. Na 1846 adverteerde Erdegangh niet meer. Wellicht spelen hier huiselijke omstandigheden mee. Zijn vrouw Anna Loos stierf op 44-jarige leeftijd in 1850. Erdegaingh bleef alleen achter, want het in 1830 geboren enig zoontje was datzelfde jaar nog overleden. Huibert Daniel vertrok naar Utrecht om zich verder te bekwamen in het controleursvak en werd eerst in Utrecht en in 1852 in Breda bij de Waarborg benoemd. Daar overleed hij op 8 januari 1856, diep betreurd door zijn hoogbejaarde vader. 

Arnold Wiggers

Stadstekenklas schetst Briët-woningen

Op donderdag 11 november 2021 ging de eerste stadstekenklas van start met het tekenen naar ‘prent’. Een project van drie weken, waarin we deze eerste week ons onderwerp op locatie verkend hebben. Onder leiding van kunstenaar Liesbeth Labeur schetste de stadstekenklas (groep 6 van juf Marjan Rouw van basisschool het Talent uit Middelburg) de Briët-woningen. Hieronder een fotoverslag.

De stadstekenklas schetst Briët-woningen op locatie – foto L. Labeur
De stadstekenklas schetst Briët-woningen op locatie – foto L. Labeur
De stadstekenklas toont schetsen – foto L. Labeur
Het woord Briët wordt meegenomen in het creatieve proces – foto L. Labeur
De stadstekenklas schetst Briët-woningen op locatie – foto L. Labeur
Ramen en dakpannen worden goed bestudeerd – foto L. Labeur
De stadstekenklas mag bij collega-kunstenaar illustrator Sanne Boerma binnenkijken – foto L. Labeur
Concentratie – foto L. Labeur
Schetsen van de Briët-woningen – foto L. Labeur

Volgende week komt Arjen Drijgers van de Erfgoedvereniging Heemschut op bezoek en onderzoeken we de geschiedenis en tekenen we naar prent. In de laatste week gaan we zelf een prent (een ets) maken.

De Teeken Akademie is blij verrast met het enthousiasme en de toewijding van de basisschoolleerlingen. Volgende week starten we overigens ook met de andere stadstekenklas , klas VWO/TTO 2 van CSW Van de Perre.

Hoe de Noordpoort (bijna geheel) verdween

Gezicht op de Noordpoort te Middelburg, gezien van het bolwerk, een tekening van J. Pelgrom uit 1859 – ZA, KZGW ZI II 347

Na de Belgische afscheiding werd in 1841 de verdediging van Nederland opnieuw georganiseerd. Middelburg was niet langer een vestingstad. De aarden wallen en bolwerken werden tot stadsparken omgetoverd -door werklozen onder leiding van de tuinarchitect Karel George Zocher- en daarmee hadden ook de stadspoorten niet langer een militaire functie. Voeg daarbij een stadskas die maar al te vaak zijn bodem liet zien en het is duidelijk dat onderhoud van overheidsgebouwen zonder noodzaak het eerste slachtoffer van uitgesteld onderhoud werden. Daartoe behoorden de stadspoorten.

Over tekenmeester Jacobus Pelgrom (Amsterdam 1811-Amsterdam 1861) heb ik het al eerder gehad. Hij maakte in 1859 een tekening van de Noordpoort die hij voorzag van accenten in oostindische inkt. De gewassen tekening geeft een romantisch sfeerbeeld van een gebouw in een groene omgeving. Wellicht was het ook een manier om de bedenkelijke staat van het gebouw niet al te zichtbaar te maken. Op deze manier heeft hij veel situaties in Middelburg vastgelegd, waardoor we een glimp kunnen opvangen van de stad die zo veel hoekjes en gebouwen, ook in pure vredestijd, zou zien verdwijnen. Zo ook vrijwel de gehele Noordpoort.

Kranten zoals de Middelburgsche Courant publiceerden na 1851 steeds meer informatie uit de gemeenteraad. Wie inschreef op een aanbesteding van publieke werken kon er haast zeker van zijn dat zijn naam met de hoogte van zijn inschrijving werd gepubliceerd. Bij de afbraak van de Noordpoort ging het iets anders: hier werd gemijnd. Het was Pieter Johannes van Puffelen (1828-1886) die bij ƒ 525 zijn hand opstak en riep: ‘Mijn’

Van Puffelen was een timmerman die tussen 1845 en 1852 maar liefst vijf keer in de prijzen viel bij de jaarlijkse uitreiking van de Teeken Akademie voor zijn prestaties in de bouwkunde. Zijn broer Jacobus Adrianus (1825-1899) werd schilder en werd twee keer met een prijs voor tekenen vereerd. Een leeftijdsgenoot en waarschijnlijk naast familielid was Karel Marinus van Puffelen (1828-1886) die eveneens werd onderscheiden en het tot zelfstandig orgelbouwer in Zaltbommel bracht. In 1874 leverde hij zowel het orgel in Oost-Souburg als in Ritthem. Het laatste verhuisde naar Arnemuiden, waar het tot 2013 in gebruik was. 

Ondertussen wist timmerman-aannemer Van Puffelen ook de aanbesteding van het tijdelijke ‘Feest-lokaal’ op de Grote Markt voor de festiviteiten rond de opening op 29 februari 1872 van de treinverbinding Bergen op Zoom-Middelburg te bemachtigen. De afbraak ervan, na 2 maart, leverde een handel in vlonders en touwen op. Van Puffelen kon scherp calculeren, mogelijk omdat hij kon beschikken over goedkope bouwmaterialen, zoals het materiaal afkomstig van de Noordpoort. In het jaar van afbraak 1872, schreef hij als laagste in op de aanbesteding voor de ‘wormkast om de houten fundering van de Spijkerbrug’ (ƒ 1213) en het herstellen van de beschoeiing langs de Nieuwe Haven (ƒ 1177). Konden stenen spreken…

Laten we maar denken in termen als hergebruik en duurzaam. ‘Ook toen al’ of is het ‘toen wel’?

Arnold Wiggers

Overblijfselen van de Noordpoort te Middelburg in 2021, gezien van uit de stad – foto L. Labeur
lied t.g.v. 25 jarig huwelijk van P.J. van Puffelen en A. Geruler, 1873 – Beeldbank Zeeland recordnr. 12282

De Noordpoort tot aan de Franse tijd

Wat vandaag nog zo vanzelfsprekend lijkt, is morgen al verdwenen. Bij wijze van spreken dan. Neem nu de Noordpoort. Er resten nog twee opgemetselde blokken die ooit behoorden tot het rechterbeen van de poort, gezien vanuit de stad. Een goed beeld hoe dat er van die kant uitgezien heeft, is er niet. Wel van de voorkant. Bij de uitleg van de stad tussen 1580-1598 werd een nieuwe Noordpoort gebouwd. De oude had ongeveer ter hoogte van de watertoren gestaan. Een van de oudste afbeelding van de nieuwe poort betreft een aanslag van boze boeren op de stad in 1672. Het was het Rampjaar: ‘het bestuur was radeloos, de bevolking redeloos en het land reddeloos…’ Gravures zoals deze geven niet per se de exacte situatie weer, want ze waren voor een groot publiek bedoeld (dus relatief goedkoop en snel geproduceerd) en nogal eens gemaakt door iemand die niet ter plaatste bekend was. Maar dat er een stenen poort was met deuren lijkt wel aannemelijk. De poort ziet er wat weelderiger uit dan op afbeeldingen uit de 18e eeuw, zoals die uit het midden van de eeuw met een brug met beweegbaar deel over de veste.

Eén van de zes afbeeldingen van de ‘overval van opstandige Walcherse boeren te Middelburg, het openlopen van de Noordpoort,’ een kopergravure van S. Fokke uit 1672 – ZA, KZGW ZI III 186 (detail)

Deze poort zou in 1798 vervangen zijn. Dat lijkt wel een erg groot woord voor wie de oude en nieuwe situatie naast elkaar legt. Eerder heeft men de poort wat aan de eisen van de tijd aangepast en meteen de boel wat rechtgetrokken in de Lodewijk XVI-stijl. Cornelis Taselaar heeft de poort frontaal getekend. We zien een jaartal, of beter twee: 1798 en het vierde jaar van de Bataafse Vrijheid. Op de poort allerlei zaken die refereren aan de omwenteling van 1795, waaronder de vrijheidshoed. Cornelis Taselaar was ongeveer 30 jaar oud toen hij zich als kunstoefenaar bij de oprichting van de Teeken Akademie in 1778 inschreef. Hij volgde blijkbaar lessen in bouwkunde, want het jaar daarop werd hij primus in de eerste (= hoogste) klas. Bij de start van het nieuwe seizoen in het najaar werd hij als derde docent in dat vak benoemd en bleef dat tot en met 1799. Als een van de weinige lesgevende meesters heeft hij geen deel van het bestuur van de academie uitgemaakt. Omdat zo weinig over de man bekend is, is het gissen waarom. 

De landsarchitect Conrad Kayser (1750-1824; van 1776 tot 1790 in Middelburg) zal eerst zijn leermeester en vervolgens zijn collega docent op de Teeken Akademie zijn geweest. Van Kayser is onder meer de oorspronkelijke aanbouw van het stadhuis (verwoest in 1940) en daar heeft de herziene Noordpoort wel wat van weg. Het is verleidelijk om te denken dat Cornelis Taselaar meer heeft gedaan dan alleen de poort afbeelden. Er is immers ook sprake van maatvoering. Misschien was hij wel de ontwerper waarbij hij de vormtaal van Kayser heeft geciteerd. Maar Taselaar tekende in dezelfde periode rond 1800 nog twee andere poorten, de Langeviele- en de Sijspoort, op dezelfde manier en die waren al eerder in de jaren ’90 verbouwd, voor de Bataafse tijd. 

Arnold Wiggers

‘De nieuwe Noordpoort te Middelburg aan de stadszijde, met boven de roedenbundel en vrijheidshoed en het opschrift : A° IV. Libert. Batav,’ een tekening in kleur door C. Taselaar, 1799 – 1801 – ZA, KZGW ZI III 346

Goese inbreng

Markt Middelburg, rechts sigarenwinkel van C.F. Diesch, het pand links op de hoek met de Gravenstraat, 1924 – Beelbank Zeeland, Collectie Bosselaers, Antoon (Mechelen), recordnr. 121328
Markt, Gravenstraat Middelburg, Boer, F. den ca. 1900 – Beeldbank Zeeland kaartnr. 27364, recordnr. 13698

Allardus (1759-1801) en Petrus (Pieter) Buker (1768-1836) zagen in Goes het levenslicht in het katholieke gezin van Henricus Buker en Ida van de Velde. De naam Petrus was in juli 1767 ook aan een zoontje gegeven, dat kort na zijn doop overleden zal zijn. Katholiek gedoopt werden ook de vier meisjes in het gezin die allen de volwassen leeftijd bereikten.

Allard trok naar Middelburg getrokken en heeft zich daar in 1778 aangemeld als ‘kunstoefenaar’ aan het toen opgerichte Teeken Collegie. Hij zal toch het reguliere programma gevolgd hebben, want het jaar daarop ontving hij een extra prijs voor zijn inzet (naarstigheid) om in 1784 zijn opleiding af te sluiten als primus in de bouwkunde. De lessen voor dat vak zal hij nog in de St. Jorisdoelen gevolgd hebben, bij gebrek aan plaats op de zolder van het waaggebouw. Ondertussen was Pieter ook op de Teeken Akademie begonnen. Hij won in 1782 en 1785 prijzen naar pleister en in 1789 schopte hij het tot primus naar levend model.  

Pieter huwde in 1797 -het jaar waarin zijn vader overleed- Jacoba Fransisca Kerssen uit Middelburg. In 1800 kocht hij het pand Gravenstraat I. 125 (tussen de Grote Markt en de Zusterstraat) , maar het duurde nog tot december 1801 voordat hij in de Middelburgsche Courant liet weten dat hij zijn ‘Schilder- en Behang-Fabriqc’ naar dat adres had verplaatst.

In 1830 adverteert hij met meubelpapier en schoorsteenstukken, ‘alles tot een verminderden prijs’. Was er heftige concurrentie? In elk geval stond pal boven deze reclame een mededeling van de weduwe J.H. Grauss & Zoon, dat ze meubelpapier naar de laatste smaak en tegen civiele prijzen in de aanbieding heeft. 

Pieter Buker stond bekend als fijnschilder. Bij het 50-jarig bestaan van de Teeken Akademie in 1828 werd een tentoonstelling georganiseerd waar oud-studenten werk konden laten zien. Werk van Pieter Buker werd ook geëxposeerd. In zijn overlijdensadvertentie in 1836 noemt zijn weduwe hem ook ‘Kunstkoper’. Advertenties van een kunsthandel zijn niet bekend, dus kan het zijn dat Buker alleen min of meer decoratief werk in het verlengde van zijn behangsels en schoorsteenstukken kocht en verhandelde. Slechts twee jaar later kwam Jacoba Kerssen ook te overlijden. Uit een advertentie voor een verkoping in het sterfhuis van de weduwe Buker kunnen we afleiden dat vooral werken van vermaarde Teeken Akademie-leerlingen als vader en zoon Koekkoek, maar ook J.C. Haccou en L. van Oppen aanwezig waren, naast werk van niet met name genoemde kunstenaars. In de opsomming werd P. Buker ook genoemd. Of zou de naam uit piëteit het rijtje namen besluiten? Hoe dan ook, werk heb ik helaas niet van hem kunnen vinden. 

Arnold Wiggers

Middelburgse Courant, 26 april 1836, pagina 2 – Krantenbank Zeeland
Middelburgse Courant, 31 mei 1838, pagina 2 – Krantenbank Zeeland

In de knop gebroken

Zicht op de Lange Jan vanaf Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur

Wat weten we wel? Cornelis Hendrik werd op 19 november 1829 in Middelburg geboren. Zijn vader was per 1 januari 1825 benoemd tot onderwijzer aan de school in de Nieuwstraat (G 226). Hij zal daar hoofd zijn geweest, want het gezin woonde op G 227, dus het aanpalende pand. De jongen bezocht de Teeken Akademie en kreeg in 1845 een prijs als beste leerling in de derde klas bouwkunde. Dat verraadt al de richting waarin hij zich zou ontwikkelen: timmerman. In 1850 kreeg hij als op één na beste in de tweede klas bouwkunde lof toegezwaaid. En toen kwam dat ongeluk. Mogelijk viel hij van een steiger of van een dak. Hij moet indruk gemaakt hebben, anders zou de directie van de Teeken Akademie bij de prijsuitreiking van dat jaar 1852 niet stilgestaan hebben bij zijn voortijdige dood.

Nieuwstraat (G 227) oktober 2021 – foto: L. Labeur

Welk een leed. Hun enige volwassen zoon Cornelis Hendrik is op 25 maart 1852 bij een val om het leven gekomen. De advertentie die Pieter Verhoeven en Maria Verhoeven-Beaufort in de Middelburgsche Courant zetten, spreekt boekdelen. Toch blijft er genoeg te raden over. Wat is er gebeurd? Hoewel het ongeluk van mond tot mond zal zijn gegaan in de stad, heeft het de krant niet gehaald en blijven ons de details verborgen. Zo ging dat bij gewone stervelingen. 

Zou er bij al dit ongeluk nog een ander sociaal drama gespeeld hebben? Blijkens de advertentie had Cornelis Hendrik sinds korte tijd serieus verkering. Nog niet van dien aard dat haar naam gemeld werd, maar dat hij ‘wat aan het handje had’ moest blijkbaar wereldkundig gemaakt worden. Waren er misschien trouwplannen, of nog dringender; moest er getrouwd worden? Stel dat dat zo was, wie zou dan zijn onfortuinlijke meisje geweest kunnen zijn? 

Een klein zoektochtje in de burgerlijke stand van Middelburg leverde één geboorte buiten echt op die binnen 9 maanden na het ongeval van Cornelis Hendrik plaatsvond. Op 5 oktober beviel Maria (de) Kruijff van een dochtertje, ook Maria genoemd. Niemand eiste het vaderschap op. De ongehuwde Maria vertrok met haar kind naar haar geboortestad Amersfoort en trouwde daar in 1855 met Gerard Abraham de Rochemont. De echtgenoot erkende het kind, doch helaas, de kleine Maria de Rochemont kwam al als peuter te overlijden. 

Pieter en Maria Verhoeven hebben 4 dochters volwassen zien worden, die zo op het oog heel aardig terecht kwamen. Dat ze er lang getuige van waren moge blijken uit de respectabele leeftijden die beiden bereikt hebben: vader Pieter werd 79 jaar en moeder Maria 94.

Arnold Wiggers

Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur
Weerspiegeling raam Nieuwstraat 11/13 (G 226 ) oktober 2021 – foto: L. Labeur